4 Meneer Zielenziger 'Wat zei hij nou, over Jodensterren?' vraag ik aan mijn moeder, maar ik krijg geen antwoord 5 De vluchteling 6 Een droevig bezoek 15 e zijn terug in ons huis in Amersfoort en daar lijkt het le ven gewoon ver der te gaan. We gaan weer naar school, ik zit op de eerste Open bare Lagere Meisjesschool op de Bisschopseweg. Op een ochtend schrikken we ons dood als we luid horen zin gen. We gaan kijken. Een troep moffen marcheert de hoek om, vrolijk zingend: 'Und wir Fahren nur nach En-ge-land\' Als ik 's middags uit school kom zit mijn moeder aan de thee met een goeie vriendin. Ik vang het woord 'Jodenster' op. Het klinkt allemaal niet vrolijk, dus ga ik liever pianospelen in de achterkamer. Als ik daar de tuin deuren openzet, zie ik meneer Zielenziger staan, bij het hekje tussen de huizen. ,,Dag kiend, ga jij spelen? Dan ga ik weer luiste ren!'' zegt hij tegen me. Meneer Zielenziger is pianole raar, hij komt uit Polen. In 1934 is hij gevlucht uit Krakau, met zijn vrouw en dochter. En zijn broer. Zijn dochter Ruth heeft een vriend, met wie ze gaat trouwen. Ik pak mijn pianoboek, sla het open en begin met mijn lieve- lings-sonatine, waarbij ik zo lek ker door de triolen heen kan dweilen. Omdat meneer Zielen- ziger staat te luisteren, doe ik ex tra mijn best. Bevlogen speel ik voor hem de ene na de andere so natine. Dan roept mijn moeder. ,,Mar- jannetje! We moeten nog bood schappen doen. Ga je mee?'' In de winkel blijken geen sinaasappels meer te zijn. En de pindakaas is ook op. „Voorgoed", zegt de krui denier. Gelukkig zijn er nog wel 'likkaakjes', met zo'n dikke laag koffieglazuur waar je lekker aan kan likken. ,,Hebt u het al gehoord?'' vraagt de kruidenier aan mijn moeder. ,,Alle Joden worden geregis treerd. En dan moeten ze een ster dragen. Een Jodenster!'' Terwijl mijn moeder de bood schappen inpakt, hoor ik een vliegtuig. Dan begint het afweer geschut tekeer te gaan. De krui denier loopt naar buiten en zegt: ,,Dat is bij het station, op dat grote emplacement aan de ach terkant waar al die goederenwa gons staan.'' Er klinken een paar harde ontploffingen. Langzaam stijgt een zwarte rookpluim op. ,,Die is raak!'' roept de kruide nier. Langzaam lopen we naar huis, de zware boodschappentas tus sen ons in. ,,Wat zei de kruide nier nou? Over Jodensterren?'' vraag ik. Maar ik krijg geen ant woord, want we zijn bij ons huis. Mijn moeder loopt meteen door naar de keuken en zegt: ,,Wil jij de boontjes even afhalen?'' k word wakker van de regen. Of is het iets anders? Er tikt ie mand tegen het raam. ,,Me- vrouw Van Baaren'', hoor ik. „Mevrouw Van Baaren. Dat is raar. Mijn moeder heeft al een paar jaar geleden, na haar scheiding, haar meisjesnaam weer aangenomen. Ik laat me van het slaapbankje afglijden, schiet mijn sloffen aan, sluip de twee trappen op naar de zolder, waar mijn moeder en mijn broertje Jan Kees slapen. Voorzichtig schud ik mijn moeder wakker. ,,Mam. mammie. er staat een man beneden voor het raam. die noemt jouw ouwe naam. Van Baaren!'' Mijn moeder is nu klaarwak ker, ze komt uit bed, trekt haar ochtendjas aan en snelt de trap pen af naar beneden. Ik ren haar achterna. ,,Waar?'' vraagt ze. ,,Waar dan?" „Achter het raam'', fluister ik. Maar behalve de kletterende re gen horen we niks. Mijn moeder doet het grote licht aan. we staan allebei doodstil. Daar begint het tikken weer. En weer horen we iemand mijn moeders oude naam fluisterend noemen: „Mevrouw Van Baa ren. mevrouw Van Baaren!'' Mijn moeder vliegt nu naar de gang, naar de voordeur. Ze schuift de knip open, draait de sleutel om en opent de deur. ,,Kom binnen. ssst. zacht jes.'' Ze trekt een drijfnatte man naar binnen en schuift dan razendsnel de knip op de deur weer dicht. Met de doorweekte man achter zich aan loopt ze naar de keuken. ,,Marjan, haal eens twee hand doeken uit de linnenkast. en een van mijn pyjama's.'' De man kan nauwelijks spre ken, hij rilt en klappertandt. ,,Ik woonde hier bij u. in de mobi lisatie. ingekwartierd. met luitenant Tulp. Mark Tulp. ik wist uw adres nog.'' Mijn moeder helpt hem met het uittrekken van zijn doornatte kleren en met een droge hand doek boent ze zijn rug, terwijl de man probeert te vertellen waar hij vandaan komt. ,,Wij zijn op gepakt. thuis in Alkmaar. naar Kamp Amersfoort. samen gevlucht. ik ben Mark kwijtge raakt. ik heb me zeker twee da gen in de bosjes verstopt en ook in een sloot. 's nachts gelo pen. wist niet meer precies waar u woonde.'' Mijn moeder schenkt heet wa ter op de brandnetelbladeren. Echte thee hebben we niet meer. ,,Zo, hier is ook een aspirientje." ,,Marjan'', richt mijn moeder zich tot mij, ,,ik breng hem naar jouw kamer.'' Zo gaat mijn moe der in haar ochtendjas deze bib berende man voor op de trap, naar mijn kamertje. Wekenlang blijft deze vluchte ling doodziek in bed, terwijl mijn moeder een plan beraamt om hem naar een onderduik adres in zijn woonplaats Alkmaar te krijgen. Sinds de vlucht van deze gevangenen zit Amersfoort namelijk op slot. Ik zie hoe mijn moeder ge heimzinnige gesprekken voert met mannen van de politie. Dan is het eindelijk zover. Twee mare chaussees in officieel tenue ne men de man, die geboeid is, tus sen zich in. Mijn moeder draagt een shabby oud jasje en een ou derwetse hoofddoek. Zij mag mee om haar zogenaamde echt genoot, die wordt opgebracht, naar de trein te brengen. Levens echt speelt mijn moeder haar rol, zwaaiend naar de vertrekkende trein, al snotterend in een zak doek. Een week na het vertrek van de vluchteling word ik doodziek. Onmiddellijk moet ik voor zes weken naar de roodvonkbarak. De moffen zijn namelijk doods bang voor besmettelijke ziektes, zoals difterie en roodvonk. Het bankje waarop ik sliep toen de vluchteling tegen het raam tikte zal ik mijn hele, lange leven bewaren. De buren, bij wie de Zielenzigers toch een paar jaar ka mers hadden ge huurd, vertellen niet waar de Poolse familie is. Maar mijn moeder is erachter gekomen dat ze in Amsterdam zijn. Mijn moeder, die altijd overal achterkomt, weet ook dat je hen nog kan bezoeken voordat ze op transport wor den gesteld. Dus gaat ze een dagje naar Amsterdam en ik mag mee. Na de treinreis lopen we naar het Rapenburg, waar alle Jo den die nog niet op transport naar Westerbork zijn wegge voerd, tijdelijk zijn onderge bracht in het voorlopige getto. Dat gebied is afgesloten door hefbomen, mijn moeder moet haar paspoort laten zien om naar binnen te mogen. We hebben lekkere dingen voor hen meegenomen, mijn moeder heeft een appeltaart gebakken. Maar het is een droevig bezoek. Mevrouw en meneer Zielenziger zitten als een stel heel oude mensen kleumend bij elkaar op een kleine, koude achterkamer op een derde verdieping. Mevrouw Zielenziger huilt zachtjes als we weer vertrek ken. ,,Bleib Gesund Kind", zegt meneer Zielenziger tegen mij. ,,En blijf pianospelen!'' In de trein terug zit mijn moeder zachtjes te huilen, met een zakdoek voor haar ogen. GO ZATERDAG 2 MEI 2020 Amersfoort, voorjaar 1942, Marjan (9) vangt een nieuw woord op. Amersfoort, 1942, een drijfnatte man tikt tegen het raam. De deportatie van Joodse gezinnen die met hun schamele bezittingen op de trein stappen. foto hollandse hoogte spaarnestad Amsterdam, 1942, Marjan (10) ziet haar moeder huilen. uSiSgJE 1944: De ravage is groot na een Brits bombardement op het station van Amersfoort. foto archief

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2020 | | pagina 63