'Een boek
schrijven is
een kwestie
van ijzeren
discipline'
op de laatste ochtend tegen de shetlandpony
in de wei vlakbij het huisje begon te praten;
de enige levende ziel die ik die week was
tegengekomen.
Met krap vierduizend woorden, waar ik
niet eens erg blij mee was, keerde ik terug
naar huis.
Het klónk zo leuk, een boek schrijven.
Toen ik als kind de boeken van Thea Beck-
man, Evert Hartman en Jan Terlouw las,
dichtte ik hen bijna bovenmenselijke
krachten toe. Schrijvers waren magiërs; de
boeken die zij met hun verbeeldingskracht
vervaardigden een toverdrank die nieuwe
werelden kon openen.
Weer wat later, toen ik de boeken van
Hermans, Reve en Mulisch begon te lezen,
werd de schrijver vooral een zonderlinge
figuur, die zich op rokerige zolderkamertjes
met een typemachine terugtrok. Geen ma
giër weliswaar, maar alsnog in het bezit van
een ontzagwekkende gave waarmee mees
terwerken konden worden voortgebracht.
Dat een boek schrijven niet zozeer een
gave, maar vooral heel hard werken is - een
kwestie van planning, ijzeren discipline en
uithoudingsvermogen - ontdekte ik pas
nadat ik zelf een handtekening onder een
boekcontract had gezet, eind 2017.
Een non-fictie boek over rouw moest het
worden, gebaseerd op mijn persoonlijke
ervaringen nadat allebei mijn ouders op
jonge leeftijd waren overleden. Niet be
paald een bouquetromannetje, maar ik was
er klaar voor, dacht ik. Ik had ruime erva
ring als journalist en de nodige stukken
over het onderwerp gepubliceerd; wat was
een boek anders dan gewoon een heel lang
artikel?
Mijn redacteur had me van tevoren tips
gegeven. Het is handig, zei ze, om een plan
te maken voordat je begint aan een boek
schrijven. Een hoofdvraag bedenken, die
vervolgens opdelen in deelvragen en alvast
een voorlopige hoofdstukindeling opstel
len. Zonder dat het meteen in beton gego
ten is, maar gewoon: als leidraad.
Dat klonk niet erg aantrekkelijk. Het
stond haaks op het beeld dat ik altijd had bij
het schrijven van een boek. Structuur aan
brengen en een gedegen voorbereiding, in
het leven en op papier, zijn nooit mijn
sterkste kanten geweest. Gewoon begin-
nen, luidde mijn adagium. Misschien niet
de meest efficiënte methode, maar tot dan
toe was ik er zonder al te veel kleerscheuren
mee weggekomen. Bovendien: ik was toch
zeker geen scriptie aan het schrijven?
Voor het idee zette ik een paar hoofd
punten op papier, maar niet met het voor
nemen om me daar ook daadwerkelijk aan
te houden.
In haar essaybundel Changing My Mind
onderscheidt de Britse, prijswinnende
auteur Zadie Smith twee typen schrijvers:
de Macro Planner en de Micro Manager.
Waar de planner in de weer gaat met post-
its, minutieus een vertelstructuur uitdenkt
en bronmateriaal zorgvuldig ordent vóór
ook maar een woord op papier te zetten,
begint de manager gewoon met schrijven,
zonder een idee te hebben waar het verhaal
precies naartoe gaat.
'Macro Planners bouwen een huis in één
keer en schuiven vervolgens eindeloos met
het meubilair', schrijft Smith. 'Micro Mana
gers bouwen een huis kamer voor kamer.
Ze beginnen met de hal en kunnen pas ver
der met de woonkamer als alles precies
staat waar het moet staan, als het behang
op de muren zit.'
Ik identificeer me - mocht dat nog niet
duidelijk zijn - met de Micro Manager.
Hoe dan ook, toen mijn harddrive onge
veer anderhalfjaar na het tekenen van het
contract vol stond met bestanden getiteld
'boek1.doc', 'boek2.doc', 'inleiding.doc',
'inleidingDEFINITIEF.doc' en 'inleiding-
NIEUW.doc', moest ik toegeven dat mijn
redacteur toch een punt had, toen ze zei dat
je niet zomaar aan het schrijven van een
boek kunt beginnen.
De vergelijking met een scriptie bleek bij
nadere beschouwing, in het geval van een
non-fictieboek althans, niet eens zo ver van
de waarheid te liggen. En niet alleen wat
betreft de noodzaak voor het aanbrengen
van structuur.
Net als een scriptie is een non-fictieboek
nooit af, zeurt het altijd ergens rond in je
hoofd, loop je geheid vast, en nog een keer,
en nog een keer, beland je tijdens het
schrijven op den duur in een existentiële
30