voel
ontstaan. Voor de
broeders, en voor hun
geloofsbeleving'
uitgekozen, wil ik weten. Hij moet lachen.
„Moeilijk, soms. Zeker nu we nog maar
met z'n vijven zijn, zitten we soms erg op
elkaars lip, en soms hebben we onenig
heid.''
Als je door het enorme klooster dwaalt,
krijg je niet het idee dat de mannen op
elkaars lip zitten. Ja, ze wonen allemaal op
dezelfde gang, maar het gebouw is groot
genoeg om elkaar de hele dag niet tegen te
komen.
Ik ontdek al snel dat ze een substantieel
deel van de dag met elkaar doorbrengen.
's Ochtends wordt er samen gebeden,
's middags warm gegeten, 's avonds weer
gebeden, en om tien uur drinken de man
nen gezamenlijk een biertje in de woonka
mer. Tijdens de biermomenten wordt hard
gelachen, maar ook stevig gediscussieerd.
Niet alleen over religieuze vraagstukken,
ook gewoon over de afwas. De dominica-
nenbroeders hebben een team 'met de
hand' en een team 'afwasmachine', en als
bezoeker word je speels (maar stiekem na
tuurlijk bloedserieus) geacht na elke maal
tijd een kant kiezen. Het is net een gezin.
Het is gek hoe snel ik de broeders leer ken
nen. Nog geen uur nadat ik het klooster ben
binnengekomen, zit ik al in Wijbes kamer.
Hij heeft voor de gelegenheid zijn witte
habijt aangetrokken, en draagt een grote
houten rozenkrans aan zijn riem. ,,Ziet er
toch net wat echter uit, hè. Eigenlijk dragen
we onze habijt niet zo vaak.''
Wijbes kamer is ruim voor klooster
begrippen. Hij heeft een eettafel, een zit
hoek, en zoals alle broeders, ontdek ik, een
enorme boekenkast. Bovenop de kast staat
een lange rij bidprentjes. ,,Dat zijn alle Ne
derlandse broeders die de afgelopen tien
jaar zijn gestorven'', zegt Wijbe. Het is in
drukwekkend en ik voel een groot mede
lijden opwellen. Het moet verdrietig zijn
om je gemeenschap langzaam te zien ver
dwijnen.
Al op de eerste dag voel ik een grote
liefde ontstaan. Niet alleen voor de broe
ders, ook voor hun geloofsbeleving. Dat is
vreemd voor iemand die opgroeide in een
katholiek dorp, maar nooit werd gedoopt.
In mijn jeugd was religie iets van mijn
grootouders. Mijn eigen ouders hebben als
kind de dagen afgeteld tot ze niet meer mee
hoefden naar de kerk en ze genoten van de
vrijheid hun kinderen seculier op te voe
den.
Ik kwam regelmatig in de kerk, dat wel,
omdat mijn moeder de plaatselijke harmo
nie dirigeerde en ik weleens meeging naar
hun concerten in de kerk. Maar voor veel
leeftijdsgenoten was en is religie vooral een
gek sprookje, dat bovendien dood en ver
derf zaait in de wereld. Hoe kan het dan dat
ik me in het klooster meteen op mijn plaats
voel?
De eerste dag sleep ik mijn synthesizers
naar de enorme kloosterzolder. Het is er
donker en stoffig en het ligt er bezaaid met
oude ingelijste foto's, meubels en huisraad.
In een nis tussen twee ramen zet ik mijn
instrumenten neer. Ik versier mijn tijde
lijke studio met schilderijen en kandelaars
die ik op de zolder vind; het voelt meteen
gezellig en geborgen.
Ook hang ik mijn meegebrachte verzame
ling rozenkransen op aan spijkers in de
houten plafondbalken. Want ook al ben ik
niet religieus opgevoed, ik heb al van kinds
af aan een grote voorliefde voor katholieke
rituelen en voorwerpen. Mijn oma leerde
me de rozenkrans bidden, en al geloofde
ik niet in een almachtige God, het gaf me
het gevoel dat ik iets concreets kon doen
als ik bang was. Ik kon met Maria praten.
Mag dat wel als je niet officieel katholiek
bent?
's Middags neemt broeder Wijbe een
kijkje in mijn zolderstudio. Hij vertelt hon
derduit over zijn werkzame leven, dat hij
doorbracht op de Antillen, en over de mis
sen in het Papiaments die hij nog altijd
26
Aafke is om
'Ik heb de laatste
dominicanenbroe-
ders in Zwolle in
mijn hart gesloten.