'Weg man in de tuin. Weg knuffel met buik ertussen' Hoe wist ik dat allemaal nog zo precies? Als mijn geheugen zo brak is, waarom her inner ik me die shoarma dan wél? Dacht je dat ik het verzonnen had, Nina? Ik mocht het willen. Die nacht van je geboorte is me bijgebleven omdat ik het opgeschreven heb, meteen al, diezelfde nacht. Al het andere vergat ik, terwijl ik die herinneringen juist nodig heb om een ver haal te verzinnen. Zou ik meer onthouden als ik het niet had vastgelegd? Of zou dan zelfs dat buurtfeest me ontschoten zijn? Hoe Daniël wegliep uit een ooghoek, en ik hem zocht, radeloos, och god, och geef me mijn zoon terug, totdat ik achter de hoge hederahaag van de overburen iets hoorde. Jij, Daniël. Een peuter toen, tot je kin in het kroos. Die vijver had geen decimeter dieper moeten zijn. Wat ik niet opschrijf, raak ik kwijt. Acht jaar geleden vertelde een neuroloog me dat ik parkinson had. Daar ga je niet dood aan, maar het eindigt wel in een rol stoel. Mijn loopbaan als journalist kon ik verder wel vergeten. Die avond keek ik in de tuin uren naar vleermuizen en zwaluwen en een nade rend onweer. Ik heb geen haast meer, ver telde ik jullie. Maar ik verzweeg dat ik mij al in de spreekkamer van die neuroloog de dialoog inprentte, dat ik die scène toen al aan het schrijven was. Want het was wel een goed verhaal. mijn vader overleden. Hij was soms wat verward. Hij liep naar de bibliotheek om een boek terug te brengen en kwam met dezelfde oorlogsroman terug. En soms, vertelde mijn moeder, plaste hij in bed. Bij ons in de straat zeiden de mensen dat mijn vader 'een beetje kinds' werd. Nu ik bijna zo oud ben als hij toen was, weet één op de drie Nederlanders van nabij wat de mentie is. Eén op de vijf krijgt het vroeg of laat en door die parkinson heb ik zelfs een fiftyfifty-kans dement te worden. Kop of munt. Ik weet wat me wacht als het muntje verkeerd valt. Eerst heb je niets in de gaten. Je vertelt binnen een halfuur drie keer hoe je je vrouw ontmoette, en merkt niet dat wildvreemden van al die openhartigheid wat ongemakkelijk gaan verzitten. Hoe komen we van die man af? Dat je nog altijd autorijdt en laatst lelijk de weg kwijt was, vertel je maar niet. Je houdt je groot. Totdat ze je op een nacht uit een sloot trekken, groen van het kroos, bibbe rend van de blubber, omdat je weer eens in je blote kont aan de wandel was. Het moet een jaar of tien geleden zijn ge weest, Nina. Ik had nog geen parkinson en jij vertelde dat je had gedroomd dat ik dood was. Huilend was je wakker geworden. Wat zegt een vader dan? Vaders gaan niet dood. Vaders zijn on sterfelijk. Maar ik zei dat je daar toch wel rekening mee moest houden. Een tijdje terug stelde ik voor dat we elkaar brieven zouden schrijven. Met de hand, op papier, zo'n ding met een post zegel. Je schreef me - het kwam nogal aan - dat ik wel dood kon gaan, 'maar mama nooit'. Want wie moest jou dan vertellen dat je moeder dood was? 'Mijn moeder kan nooit doodgaan, ook niet in mijn dromen. Mijn vader kan dat wel.' Jarenlang zat die gedachte je dwars. Was het minder erg als ik dood zou gaan? Of waren het, schreef je, louter goede eerste zinnen voor een roman? 'Wat betekent jouw dood en dus jouw leven voor mij?' schreef je. 'Je bent mijn vader. Van jou heb ik geleerd dat je werk iets is wat je met liefde en overgave doet. Met je werk ben je niet getrouwd. Je werk is je minnares.' Ook dat kwam aan. In dat woord 'minnares' zat het verwijt Dus zat ik die nacht alleen in onze flat, euforisch en schijtbang. Want ik mocht nu niet meer doodgaan. Nooit meer. Tjiiisssh 'Dacht je dat werkelijk?' vroeg Nina laatst. Niet lang voor die shoarmanacht was Henk Blanken is journalist en schrij ver. Vorig jaar publi ceerde hij Je gaat er niet dood aan. Dinsdag verschijnt Beginnen over het einde; over euthana sie bij dementie bij uitgeverij De Cor respondent (€20). BEGINNEN OVER HET EINDE L I 26

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2019 | | pagina 114