Ze zijn de laagsten in rang en krijgen weinig eer. Daar laten jonge vakkenvullers zich niet door afschrikken. Ze zorgen dat de schappen vol staan, leren dat die knol een venkel heet en houden de winkel schoon. Schrijver en oud-vakkenvuller Joris van Casteren denkt dat hij het nog steeds zou kunnen: in een handomdraai alle sauzen rechtzetten. Ik was 15 en werkte in een C1000 in een armoedige buurt van Lelystad. Het schap naast het mijne, met daarin toiletpapier, maandverband en cosmetische pro ducten, werd gedaan door Melany, een meisje waarop ik prompt verliefd werd. Melany had al een vriend, Sjon, een glaszetter van een jaar of 30, maar dat weerhield haar er niet van om op een keer, na afloop van een vulavond, in een steegje van de armoedige buurt met mij te zoenen. In mijn schap stonden blikken soep, pakken maca roni, potten augurken, taartvormen en allerlei sauzen. Het was altijd druk in de winkel want in Lelystad, waar afgezien van vandalisme weinig vormen van vertier bestonden, fungeerde de supermarkt tevens als buurt huis. Een stompzinnig deuntje ('C1000, je weet bij wie je koopt') werd eindeloos herhaald. De variant ('C1000, je weet bij wie je rooft') ontstond toen sommige van mijn collega's bepaalde producten achterover begon nen te slaan. Mijn vak bevatte geen interessante waar, bij de diefstal was ik slechts zijdelings betrokken. Dikke moeders in krappe leggings persten zich met winkelwagens door mijn vak, dat ik op autistische wijze op orde hield: kaarsrecht spiegelen was mijn rai- son d'être. Dikwijls stootten ze in hun chaotische voor bijgaan potten mayonaise ofbarbecuesaus om, die met een doffe plof stuksloegen op de tegelvloer. In het smerige keukentje moest ik dan een smerige emmer en een smerige dweil halen. Als ik terugkwam, liep er een mayonaisespoor door de winkel. Op zo'n moment hielp Melany mij: ze veegde de glasscherven op en wrong de dweil voor me uit. De chef, een gefrustreerde leptosoom, riep ons regel matig bijeen in het smerige keukentje, waar ook de vale rode schorten hingen die we tijdens het vullen dienden te dragen. Klantvriendelijkheid, daar draaide het vol gens hem om. Als een klant vroeg waar de mosterd stond, moesten we niet zeggen 'bij de kruidenzakjes', want zo'n klant wist ook niet waar de kruidenzakjes zich bevonden. We dienden met de klant mee te lopen en de mosterd, die in mijn vak stond, met een glimlach aan te reiken en te informeren of meneer of mevrouw verder nog iets wenste. De chef begreep niet dat de gemiddelde Lelystadse klant niet van vriendelijkheid gediend was. Vriende lijkheid wekte wantrouwen: iemand die aardig doet wil iets van je, die probeert je ergens in te luizen. De diefstal kwam aan het licht, ik overleefde de ont slagronde. Toen Melany vertrok, had ik genoeg van C1000. Toch miste ik mijn schap. Het stond er beroerd bij, stelde ik vast toen ik eens de winkel binnenliep. Met een vaardigheid die ik vermoedelijk nog steeds bezit, zette ik in een handomdraai alle sauzen recht. 20 Geluk zit in een strak schap INTERVIEWS JETTE PELLEMANS/ FOTO'S JEAN PIERRE JANS Joris van Casteren (1976) is auteur van onder meer Lelystad (2008) en Het been in de IJssel (2013). Eerder dit jaar verscheen van hem Moeders lichaam.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2019 | | pagina 108