Zeventig jaar nadat Nederlands-Indië verderging als onafhankelijk
Indonesië, staat de Indische cultuur in Nederland op het punt van
verdwijnen. Journalist Johan Nebbeling trouwde 33 jaar geleden in
een Indische familie. Hij vroeg de derde generatie Indo's naar hun
band met hun erfgoed.
Ze had lang donker haar, een huid
waarover een zijdeachtige glans lag en
ondeugende ogen. Ik had nooit durven
denken dat dit meisje ooit iets met mij
zou willen. Toen ze dat wel wilde, was ik
tegelijkertijd te onnozel om haar keuze
voor mij echt op waarde te schatten. Hoe
dan ook: we kregen wat. Later werd ze mijn
vrouw en de moeder van mijn kinderen.
Achter haar ranke verschijning bleek een
verrassend krachtig karakter te schuilen.
En behalve dat ze mooi en slim was, was ze
Indisch. Dat had ik natuurlijk wel gezien,
maar wat dat inhield, daarvan had ik geen
idee. Ze was in haar doen en laten immers
net zo Nederlands als ik, behalve dat ze
misschien minder graag op de voorgrond
trad.
Van het ene op het andere moment
maakte ik deel uit van een grote Indische
familie met een strenge vader aan het hoofd
en een dienstbare moeder aan zijn zijde en
daaronder een eindeloze reeks broers en
zusters, zwagers en schoonzussen, ooms en
tantes, neven, nichten, kinderen en aan
hang. De aandacht en zorg die haar zusters
mij gaven, compenseerde ruimschoots de
nogal intimiderende blikken die haar ou
dere broers - ze was de jongste thuis - me
toewierpen. Een groter contrast met mijn
stijve, afstandelijke familie was niet moge
lijk.
In het huis van mijn schoonouders hin
gen foto's uit Indië en op de schoorsteen
stond Indisch houtsnijwerk. In het toilet
stond een fles water, waarvan ik aanvanke
lijk geen idee had waarvoor die diende tot
mijn meisje me uitlachte - zoals ze me nog
steeds uitlacht - en vertelde dat dit nou een
botol tjebok was, 'je weet wel, joh, om je bil
len mee schoon te spoelen'. Net zoals ieder
een wist dat het huis ook werd bewoond
door geesten en overledenen, want die kon
je soms op de trap horen lopen.
De veelvuldige familiebijeenkomsten
verliepen altijd chaotisch; iedereen liep, zat
en sprak door elkaar heen terwijl baby's en
peuters over de hoofden werden doorgege
ven. Ondertussen werd ik volgestopt met
goddelijk eten. We zaten niet aan een keu
rig gedekte tafel maar met het bord op
schoot, daar waar toevallig een plekje was,
ergens in die volle huiskamer. Voortdurend
werd ik door haar moeder en zusters aan
gespoord om nog een keer op te scheppen.
Er was altijd eten en altijd veel.
Ik vond het bevrijdend dat het er in deze
familie niet om ging wat je was, maar wie je
was. Het maakte niet uit wat voor werk je
had, wat voor opleiding je deed en hoeveel
je verdiende. Vroegen mijn eigen ouders
steevast 'wat doet je vader' als ik iemand
mee naar huis nam, hier golden andere
waarden: was je ad rem, kon je tegen een
geintje, hield je van kinderen, was je gul en
behulpzaam, en liet je anderen voorgaan als
het eten werd opgeschept? Waarden waar
van ik pas later begreep dat ze 'typisch In
disch' waren en die me zo goed bevielen dat
ik ze me in de loop der jaren, met meer en
minder succes, heb eigengemaakt.
Het was natuurlijk ook in deze familie niet
allemaal halleluja. Zo bleven die snelle, vro
lijke gesprekken bijvoorbeeld altijd zorg-
Soedah,
laat maar
TEKST JOHAN NEBBELING FOTO'S PRIVÉBEZIT
l