Ik bad tot
God zoals ik
ooit had
gebeden tot
Sinterklaas
Het maakte me nederig. Het deed me con
stant nadenken over de vraag: wat moet ik
doen om wél veilig, om goed te zijn?
Ik begon met bidden. Ik deed de deur van
mijn kamer op slot en ging naast mijn bed
zitten. In het begin was het onwennig. Ik
bad tot God zoals ik ooit had gebeden tot
Sinterklaas. Ik begon gospel te luisteren.
Door die muziek begreep ik waarom het
bidden niet lukte. Ik bad om iets te krijgen;
een vriendinnetje, geluk. Al nam ik ook
genoegen met het ervaren van minder
angst. Ik moest bidden om iets te geven.
Overgave. Ik draaide het nummer What
Can I Do For You? grijs.
Toen gebeurde iets wonderlijks. Het
werkte. Ik vond iets wat ik nog altijd niet
goed kan beschrijven. Een zekere rust. Ik
kreeg een band die er eerder niet was
geweest. Met de stenen waarop ik zat, met
de geluiden die ik hoorde, de vogels, de
stemmen. Het was alsof ik werd opgeno
men in een geheel. Een geheel dat ik niet
kan benoemen, maar het was er, dat voelde
ik. Het ging eerder om verbondenheid
dan om troost, meer om contact dan om
steun. Soms, als ik mijn ogen weer opende,
bleken tranen over mijn wangen te hebben
gelopen.
Mijn angsten verdwenen. Of preciezer,
ze kregen een ander richtpunt. Steeds vaker
dacht ik erover na hoe Hem te vertellen dat
ik te vertrouwen was, dat ik Hem hoorde.
Steeds vaker begon ik de Bijbel te lezen.
Soms spijbelde ik er zelfs voor. Ik veran
derde in de anti-rebel. Soms zei ik tegen
mijn huisgenoten dat ik een afspraakje had,
terwijl ik in werkelijkheid in een café de
Bijbel las. Af en toe bezocht ik een kerk
dienst zonder dat aan iemand te vertellen.
Bijna kon ik degene die wilde dat ik dich
terbij kwam verstaan, bijna was ik bij de
bron van het gefluister.
Toen ontmoette ik mijn eerste vriendin
netje. Ik was Hem dankbaar. Jarenlang had
ik gefantaseerd en nu ik iets meer dan een
maand naar boven keek, ontmoette ik haar.
Dat kon toch geen toeval zijn?
We spraken over God. Ze was geen fan. Ik
bleef bidden. Zij stond het toe. We hadden
seks in een boomgaard, en plukten naakt
fruit uit de bomen. Uiteindelijk werden we
door een schuimbekkende hond en een
vloekende Italiaanse boer met een bruin
gebit verjaagd uit de Tuin van Eden.
Intussen had ik het Oude Testament uit.
De overgang naar het Nieuwe viel me
zwaar. God trok zich terug uit de verhalen.
Zijn stem klonk minder overtuigend. Het
was Jezus die het spreekgestoelte overnam.
Hem verstond ik minder goed dan zijn
Vader. Jezus' lessen waren nu eens barm
hartig, dan weer vechtlustig, en dan weer
keerde hij de andere wang toe. Waar je de
oudtestamentische God vooral niet tegen je
wilde hebben, was Jezus iemand die jou
probeerde te overtuigen, die je opriep naast
hem te lopen. Gevoelsmatig dacht ik: een
godheid die me vraagt mee te doen, is geen
godheid die mij gezag inboezement.
Vooral het feit dat hij zichzelf liet slacht
offeren, verdroeg ik slecht. De lijdzaam
heid. Het was alsof hij zich expres had laten
vangen en martelen. Waarom? Hij was de
zoon van God. Verzet je! Ik zeg het niet
graag, maar naast onbegrip voelde ik ook
ergernis. Mijn gebeden werden minder
geconcentreerd, soms sloeg ik over.
Mijn vriendinnetje en ik besloten in de
zomer de stad te verlaten. We wilden op
reis, met een tentje naar het zuiden. Om
dat te bekostigen begon ik nog zuiniger te
28