'Het werd
een van de
raarste
weken van
mijn leven'
nog, en bij hem zou ik slapen gedurende de
week dat Jenny er was. Zij en haar moeder
hadden uiteraard een hotel geboekt.
Ik zag Jenny staan achter het glas naast de
lopende band met koffers. Zij zag mij nog
niet. Ik herkende haar van de foto's, maar
die hadden me niet voorbereid op dit beeld.
Het was niet zozeer dat ze een ander uiter
lijk had, maar meer dat er iets was met haar
lichaamshouding en de proporties ervan.
Ze was ook tuttig en burgerlijk gekleed.
Enfin, ik ga haar niet precies omschrijven,
ik wil niet bodyshamen, maar wat ik ervoer
toen ik haar achter het glas zag staan, was
een soort innerlijk ineenkrimpen; het was
paniek, het was weerzin. In feite vond ik
haar afstotelijk.
Die emoties kon ik echter niet toelaten. Ze
was hier nu eenmaal. Ik had hoop gehad,
een droom, en nu was er geen ontsnappen
meer aan. Of nu ja, ik had natuurlijk kun
nen wegrennen, maar dat durfde ik niet. In
plaats daarvan maakte ik mezelf wijs dat
het wellicht een minder hemelse eerste in
druk was dan ik had gehoopt, maar dat het
nog altijd goed kon komen, dat ik schoon
heid in haar zou gaan zien. Ik stopte het
weg, de weerzin en de angst, wat resul
teerde in een permanent wringend gevoel
in mijn lagere regionen.
Het werd een van de raarste weken van
mijn leven. Ik ontmoette haar moeder,
maar Jenny en ik waren toch veelal met z'n
tweeën. De moeder was er voor morele
steun en voor de creditcard waarmee Jenny
mocht doen wat ze wilde. We aten op ter
rasjes, we deden een rondvaart, we bezoch
ten musea. We liepen hand in hand en we
kusten. Mijn weerzin verdween niet. Af en
toe vond ik haar gezicht mooi en aan die
korte momenten van bewondering hield
ik me wanhopig vast.
Het ergst was dat ik haar verbaal de baas
was, en dat ik daarvan genoot. Als we een
discussie hadden, schepte ik er plezier in
haar een klein beetje te vernederen. Ik ver
moed dat ik het haar kwalijk nam dat ik
haar niet echt knap of leuk vond. Nog
steeds durfde ik niet te zeggen: luister
Jenny, dit wordt niks. Ik begreep niet wat
ik voelde, of durfde dat niet te begrijpen.
Misschien is dat cognitieve dissonantie.
De vernederingen vond ze blijkbaar niet
erg. Ze was gek op me. Zo gek was ze op me
dat ze wilde dat ik haar zou ontmaagden.
Voor de laatste avond had ze een kamer
voor ons geboekt in een hotel een paar hon
derd meter bij dat van haar moeder van
daan. Haar moeder wist ervan en we had
den haar zegen. Sterker: nadat we uit eten
waren geweest en naar ons hotel liepen,
belde Jenny haar moeder om te vertellen
dat het nu echt bijna stond te gebeuren. Ik
ging met alles maar akkoord, te laf om actie
te ondernemen, te bang om eerlijk te zijn.
Het ontmaagden lukte voor geen meter.
Hoe graag ze het ook wilde, het lukte niet.
Huilend op de rand van het bed belde ze
met haar moeder.
Wat deed ik op dat moment? Geen idee.
Ik zal als een verloren ziel in die kamer heb
ben gestaan.
De volgende dag zei ik haar vaarwel op
Schiphol. Ze huilde en hield me vast. Toen
ze door de douane liep huilde ze nog steeds,
en ze bleef zich naar me omdraaien en zeg
gen I love you, I love you.
ICQgebruikte ik daarna steeds minder.
Eén keer kwam een broer mijn kamer bin
nen: ,,Ik heb ene Jenny aan de telefoon voor
je.'' Waarop ik zei: ,,Ik ben er niet.''
Met een mengeling van schuldgevoel en
gêne denk ik nog regelmatig aan haar terug.
Aan Jenny uit Amerika, fervent liefhebster
van Anaïs Nin: Love never dies a natural
death. It dies of blindness and errors and
betrayals. It dies of illness and wounds; it
dies of weariness, of witherings, of tarnishings.
(Liefde sterft nooit een natuurlijke dood. Ze
sterft door blindheid, door vergissingen en
bedrog. Ze sterft aan ziektes en wonden; ze
sterft door vermoeidheid, door te verschrompe
len en te verbleken.)
ZATERDAG 9 FEBRUARI 2019 19