'Ik kon
blijven zitten
tussen het
puin of
ik kon
verdergaan'
kende het. Had er een borrel gegeven na
mijn kandidaatsexamen theologie. Ik be
stelde koffie. Mijn vrouw een biertje. Daar
zaten we. Met op 150 meter ons kind. Dood.
In haar huis. Het leek een boze droom. Later
reden we samen naar huis. In de auto zei
den we niet veel. ,,Nu heb ik geen dochter
meer", zei mijn vrouw. Mijn liefste is weg,
dacht ik.
Ik ben nooit meer in haar huis geweest.
Haar afwezige aanwezigheid kon ik niet
aan. Wat had ik er nog te zoeken? Wat had
ik na haar dood in het leven nog te zoeken?
In het begin had ik geen woorden. Geluk
kig waren er anderen. Zij verwoordden wat
ik niet kon zeggen, namen me bij de hand.
Stapje voor stapje. Het stof van het eerste
verdriet, de eerste ontreddering ging liggen.
Wat ik zag was een troosteloze puinhoop.
Wat ik voelde een diep verdriet. Toch was
er iets. Eerst nog intuïtief, later helderder.
Ik stond voor een keus. Ik kon blijven zitten
tussen het puin of ik kon in beweging ko
men en verdergaan.
Sommigen kiezen voor blijven zitten.
Komen nooit heen over de dood van hun
kind. Accepteren het niet. Ik respecteer die
keus. Ik respecteer alle keuzes om, hoe ook,
verder te leven na de dood van een kind of
een geliefde. Er is geen goed of slecht. Ieder
kiest de omgang met verdriet zoals dat past
bij hem of haar. Maar ^k voelde dat ik in be
weging moest komen. Iets moest doen. In
het begin was dat moeilijk. In beweging
komen betekent immers achterlaten. Ik
moest denken aan een karavaan in de woes
tijn. Tijdens de tocht is iemand gestorven.
Er wordt een graf gegraven. Het lichaam
wordt er in gelegd. Even is het stil, dan trekt
de karavaan weer verder. Je kijkt nog even
om. In het zand is van het graf al haast niets
meer te zien.
Dat wil je niet. Zo ga je toch niet om met
de nagedachtenis van je kind?
En toch moet je verder, moet je loslaten.
Waarom viel me dat zo moeilijk? Het ant
woord op die vraag werd me pas langzaam
duidelijk. Haar dood was volkomen onver
wacht gekomen. Daardoor was het of we
getroffen waren door een blind, willekeurig
lot. Een lot dat de spot dreef met alles wat
belangrijk was geweest in haar leven. Haar
huis was een en al warme gerieflijkheid.
Het was of ze een scherm van knusse gezel
ligheid om zich had opgetrokken. De dood
had om die afscherming gelachen en was er
dwars doorheen gebroken. De lieve dingen
waarmee ze zich omringde, waren beteke
nisloos geworden. Onthuld in hun kwets
baarheid. Zonder waarde. Alsof haar leven
zonder waarde geweest was. Ik kon pas ver
der als ik daar de vinger op had gelegd. Wat
was de waarde van haar leven? Ik moest la
ten zien dat de dood een einde had gemaakt
aan een bewust geleefd leven. Met een be
gin en een einde. Zoals al onze levens een
begin en een einde hebben. Ook de levens
die plotseling, en veel te jong ten einde zijn.
Om haar dood te accepteren, moest ik aan
haar leven denken als aan een zin- en bete
kenisvol geheel. Ik schreef een boek over
haar leven.
Het was geen doorsneeleven geweest.
Ik probeerde het zo nauwgezet en eerlijk
mogelijk te beschrijven. Aartje was geen
makkelijk type. Maar je kon wel heel erg
met haar lachen. Ze kon naar je kijken of
je er niet stond. Ze had een hekel aan kap
sones. Weerbarstig was ze, nukkig ook. Je
stond in haar boekje of niet. Ze deed precies
waar ze zelf zin in had en ging naar eigen
inzicht om met de waarheid als haar dat
beter uitkwam. Hoe vaak hadden we haar
niet gevraagd op te houden met roken. Uit
eindelijk was ze gestopt. Zei ze. Om van het
gezeur af te zijn, zo bleek. In haar huis ston
den overal volle asbakken. Ze had geen rela
tie en wilde dat klaarblijkelijk ook niet. Er
werd wat af gespeculeerd over wat daarvan
de reden kon zijn. Afwijking van de norm
moet zich altijd legitimeren. Ja, ze was ge
lukkig ondanks alleen. Hoe vaak hebben we
het niet moeten zeggen?
Het boek kwam uit. Drie jaar na haar dood.
Het gemis werd er niet minder door. Ook
nu, na zeven jaar, mis ik haar nog verschrik-
30