r
een vin
ertje in h
rantsoen dat
waar niet op wou hot
et bibberen ofmissch
ien wel wou maar m
kon of misschien we
l kom n
wi t w(
t( m
lo at
b h
moi
'me1
the
n£
vai
ren1
J.-LO
^/C ^JÏ.
r
niet meer. Een fout in de organisatie. Ik ga
nog even door. Ja, dat zien jullie niet, maar
er brandt dus een rood lichtje. O, nou is het
uit. Dan mag ik nog zeven minuten, zeker."
En zo verandert de dichteres, hardop den
kend, in een van haar eigen gedichten. De
rest van de voordracht is een zegetocht.
Het is een voorval van niks, en tegelijker
tijd zit alles erin wat Judith Herzberg tot
een van de grootste dichters van Nederland
maakt. In haar gedichten vind je veel rode
lichtjes: dingen die niemand had gezien,
die we nooit hadden opgemerkt als het niet
in haar poëzie was beland. Hoeveel kleine
hondjes je al in je leven gezien hebt, na het
lezen van dit gedicht zullen ze nooit meer
hetzelfde zijn:
Hondje
Er was een pinchertje in het plantsoen
dat maar niet op wou houden met bibberen
of misschien wel wou maar niet kon
of misschien wel kon maar niet wist
wat het dan in plaats van bibberen moest doen.
Lees Herzberg en je bekijkt de wereld door
haar ogen. Hoe meer je van haar leest, hoe
meer je gedachten 'verherzbergen'. Er is
nog een andere kant: Herzberg kijkt in haar
gedichten niet alleen naar buiten, maar ook
in zichzelf- of in het hoofd van de lezer,
wat op hetzelfde neerkomt. Ze kan het
wachten op een bus beschrijven, van mo
ment tot moment, op zo'n manier dat je
naast haar staat en meegaat in een steeds
vreemdere stroom van gedachten:
Het zien van een taxi.
Het denken: nog niet. Ik sta hier nog maar net.
Het zien dat er nog iemand bij komt staan.
Het opnemen van hem/haar.
Het net doen of ik hem/haar niet bekijk.
Het niet net doen of ik hem/haar niet zie.
Het langs hem/haar in de verte kijken of bus
eraan komt, zogenaamd.
Het echt in de verte kijken.
En zo gaat ze nog ruim tachtig regels door
tot 'Het niet gemerkt hebben dat de bus er
is'. Tachtig regels is lang voor een gedicht.
Toch kan er geen woord uit. De crux zit
hem in de oeverloosheid van de stroom van
uiterst herkenbare gedachten. „Alles moet
altijd zo kort mogelijk zijn", zei ze er ooit
zelf over tegen NRC Handelsblad. „Dan mag
het lang zijn, maar wel zo kort mogelijk.
Zo'n gedicht over die bushalte is onzin.
Echt onzin. Naderhand blijkt het pas iets.
Als ik het voorlees en mensen lachen."
Elke dichter heeft zijn handelsmerk. Bij
Judith Herzberg wordt meestal gewezen op
de toegankelijkheid van haar gedichten, en
het gevoel voor humor dat erin zit. Ze be
gon naar eigen zeggen op het lyceum ge
dichten te schrijven omdat ze dat 'grappig'
vond. Niet dat ze graag over haar werk praat.
Sterker nog, ze doet het bij voorkeur niet.
In een van de schaarse interviews die ze gaf,
zei ze: „Ik kan niet over mijn werk praten.
Ik kan het echt niet en dan is het een beetje
zot om het wel te willen. Ik wil het trou
wens ook niet, het interesseert me niets.
Ik maak het liever."
De jury van de Prijs der Nederlandse Let
teren stelde in het juryrapport: 'Herzbergs
poëzie is hartverscheurend eenvoudig en
juist daardoor complex. Haar precieze ob
servaties uit het dagelijks leven leggen iets
essentieels van het menselijk verkeer bloot.
Haar toon is altijd natuurlijk, zo natuur
lijk dat die alleen maar het gevolg kan zijn
van een enorme beheersing van taal en
vorm, van techniek.'
Dat is allemaal waar, maar het zegt mis
schien ook veel over de Nederlandse poëzie
als geheel. Het gemiddelde Nederlandse ge
dicht is nog altijd een betrekkelijk humor
loze klont verbale mist met wit eromheen.
Voor wie daar niet doorheen komt, is het
werk van Herzberg een verademing. Het
kan dus wel: over wezenlijke zaken dichten
cl
et
WG
ZATERDAG 8 DECEMBER 2018 33