Al krijgt hij maar één leerling aan het lezen, dan is de missie van schrijver Daan
Heerma van Voss geslaagd. Sinds zijn debuut in 2010 bezoekt hij middelbare
scholieren. Tot verrassing van de klas geef ik toe dat lezen inderdaad moeite kost.'
In de hal hangt die bekende, eeuwige
schoolgeur van verstikt zweet. Een
enthousiaste leraar Nederlands komt
me ophalen bij de balie. Terwijl hij me
door hordes sceptisch kijkende scholie
ren loodst, informeert hij naar de trein
reis, het verkeer. De trap bestijgend,
vraagt hij me of ik zijn lievelingsboek
ook zo mooi vind, wat ik altijd beaam.
Na in de lerarenkamer een kopje bittere,
waterige koffie te hebben gedronken,
vertrekken we naar het lokaal, waar ik
het komende uur zal vertellen over lezen.
Sinds mijn debuut in 2010 heb ik tal
loze scholen bezocht, soms als mezelf,
schrijver Daan Heerma van Voss, en soms
als een algemene pleitbezorger van het
geschreven woord. Dat laatste is trou
wens mijn eigen schuld. In 2014 klopte
ik aan bij de CPNB, de nationale leespro-
moter, met het idee jaarlijks een week-
lange schrijverstournee langs middelbare
scholen te houden. Ze stelden een ram-
melbak ter beschikking, die het elke dag
opnieuw begaf. De eerste schoolbezoe
ken leidden regelmatig tot moeizame
gesprekken met leerlingen.
Zo vroeg ik eens aan een roc-groep of
iemand een literaire debutant kon op
noemen. Na lang gestommel werd er een
vinger opgestoken. Een meisje, op vra
gende toon: „Anne Frank...?" Hoewel ik
haar technisch gesproken geen ongelijk
kon geven, was ik even van mijn a propos.
Op een havo vroeg ik of Gerard Reve hen
iets zei. Weer een vinger, vertwijfeld op
gestoken. „Geeft die aardrijkskunde?"
Ik nam me voor mijn toon te wijzigen:
die leerlingen hadden niks aan nóg een
leraar die hen confronteerde met gaten
in hun kennis. Wie was ik geweest op
school, wat voor scholier was ik, wat zou
ik hebben willen horen? Ondertussen
besloot de CPNB 'mijn' week, na enthou
siaste reacties van de scholen, uit te brei
den: vanaf 2015 gingen twintig schrijvers
op pad om met scholieren over lezen te
praten. Tegenwoordig spreekt men van
de Boekenweek voor Jongeren. Ik ben elk
jaar van de partij.
Leeslijst
Ik weet ook weer precies wie ik was
als scholier. En dat vertel ik dan ook, elke
keer opnieuw. Ik was geen veellezer. Ik
was met moeite een lezer te noemen.
Voor mijn leeslijst koos ik dunne boekjes.
Mijn intuïtie raakte steeds verfijnder:
wandelend door de bibliotheek kon ik
van elk boek, vrijwel tot op de pagina
nauwkeurig, schatten hoeveel pagina's
het bezat. Alles boven de 180 pagina's
vond ik te veel gedoe. De dunne boekjes
las ik met gedempte tegenzin. De oorzaak
van deze tegenzin werd me pas duidelijk
na mijn eindexamen: dat het verplicht
was geweest. De beruchte leeslijst. De
leraar die zojuist nog zo enthousiast ver
telde over zijn lievelingsboek begint nu
ongemakkelijk te kijken, hij legt zijn
armen over elkaar. Leraren willen niet
horen dat hun methoden niet werken,
ze hebben het al zwaar genoeg, met al
die overuren, overvolle klaslokalen, weer
geen loonsverhoging. Begrijpelijk. Het
leven van een leraar is zwaarder dan dat
van een schrijver.
En toch moet het gezegd worden: een
roman is niet bedoeld als huiswerk. Al
die deprimerende, niet ter zake doende
vragen die ik als scholier over romans
moest beantwoorden. Waar staat de raaf
op pagina 8 voor? Op welke gebeurtenis
in het leven van de schrijver lijkt hij
te verwijzen met de zin: 'de zon gaat
onder'? Door romans te benaderen als
zomaar een geschreven bron, waarop je
tekstverklaring zou kunnen toepassen,
verlies je de kern van wat een roman is:
een verhaal. Een verhaal om je te verma
ken, te betoveren, om je te raken of tot
nadenken te stemmen. De enige vraag
die ertoe doet: deed het boek je iets, ver-
magazine 35
GUN
EEN BOEK
IllustratieSTUDIO VONQ
WG