Mijn ma
Hugo Borst schrijft over zijn moeder, die aan alzhiemer lijdt. Voordat hij
zijn moeder bezoekt, helpt hij in de lift een medebewoner.
h^SENBERG
Vijn entree in het verpleeg
huis gaat bijna nooit onop
gemerkt. Nu is dat vandaag
niet zo gek. Ik draag een
zwart T-shirt met groot de kop van
gangster Heisenberg - mensen die de
briljante Netflix-serie Breaking Bad
hebben gezien weten wie dat is.
„Wat een mooi T-shirt heb je aan."
„Dank u wel", zeg ik. „U ziet er ook
prachtig uit."
De dame zit er vaak. Ze ziet er altijd
extreem verzorgd uit. Haar ogen staan
helder. Ze is welbespraakt. Ze zal
hier niet voor niets zitten, maar
meneer Alzheimer heeft haar nog
lang niet in zijn gore klauwen.
Als ik de lift instap hoor ik de dame
tegen de receptioniste zeggen: „Som
mige vrouwen dragen dure kleren,
maar het staat ze niet. Die kleding
past niet bij wie ze zijn. En dan zie
ik ook vrouwen die voor een tientje
zijn geslaagd. En dan klopt het ineens
wel."
Ik ben altijd opgelucht als ik ie
mand die dement is iets helders of
wijs hoor zeggen. Alsof zo'n dame
lijkt te ontsnappen aan het roofdier
dat meneer Alzheimer is. Wat na
tuurlijk helemaal niet kan. Niemand
wordt hier beter. Maar toch, zulke
opmerkingen, ze beuren me op.
Als ik er op de vijfde etage uit ga,
word ik aangeklampt door een me
vrouw achter haar rollator. „Kunt u
mij helpen, meneer?"
Ik vraag vriendelijk hoe.
„Ik moet naar één, maar weet niet
hoe." Ze huilt nog net niet. „Kom
maar, mevrouw. Ik breng u wel even
tjes." In de lift kijkt ze me onzeker
aan. Ik trek mijn aardigste gezicht.
„Komt goed hoor, mevrouw. U bent
natuurlijk hartstikke moe?" Ze knikt.
Op de woongroep op de eerste ver
dieping zegt een verzorgende dat
mevrouw op de begane grond woont.
Samen stappen we in de lift. Weer
kijkt ze me onzeker aan. „Komt goed,
mevrouw. We zijn er bijna." Zachtjes
zing ik, lachend: „We zijn er bijna, we
zijn er bijna, maar nog niet helemaal."
Gelukkig, er breekt een lachje door.
Op de begane grond draag ik haar
over aan de receptioniste. Zij weet
precies waar mevrouw woont. Dan
houdt de verdwaalde dame nog even
in voor me, en zegt: „Dank u."
Toch nog tegenwoordigheid van
geest.
Hé, daar is die dame weer. „Mag ik je
T-shirt hebben?" Ze meent het niet.
Ze maakt een grapje. Vergist u zich
niet. Er zijn er genoeg die nog humor
overhebben.
„U bent me d'r een", zeg ik, en ga
op weg naar de vijfde, naar ma. 41
magazine 27
Tegenwoordigheid
van geest
H Reageren?
magazine@persgroep.nl
WG