I Eghert Jan
Egbert Jan en Yann; vader en zoon, maar ook twee
volwassen mannen in één huis.
We staan in mijn berging en
overzien zijn wanordelijk
neergezette spullen. Een
stapel verhuisdozen is inge
zakt, de inhoud puilt eruit. Een matras
hangt over m'n fiets.
„Vader van de Eeuwige Zoon van de
Vredige Vader! Met hoofdletters hè. Ik ga
deze week opruimen."
Ik schiet in de lach; dat irriteert hem.
„Je neemt me niet serieus."
Dat doet denken aan die keer dat hij
17 werd en we met twee vrienden en z'n
toenmalige verkering onderweg waren
naar een of andere spectaculaire attrac
tie.
Deining op de achterbank. Rauwe
kreten, een gillend lachje. Yann tikte
me op de schouder. Zijn stem smeekte
om steun.
„Pap. De Nijl stroomt toch door Maas
tricht?"
Verrassend hoe anders je kind kan
zijn. Hij geobsedeerd door vuurwerk, ik
verafschuw het. Hij gek op vissen, ik zal
nooit zo'n weerloze glibber uit de plomp
trekken. Hij een fascinatie voor schiet
tuig en legerkleding, beide laten mij
koud.
En ik zat vroeger in atlassen te neuzen.
Zoon is oprecht en totaal niet geïnteres
seerd in topografie.
Wat had ik hem graag willen steunen,
maar ik schoot in de lach.
„Wel! De Nijl!"
„Het heet Maastricht, niet Nijltricht."
Gelach.
„Je neemt me niet serieus, verdomme!"
Hij heeft inderdaad opgeruimd. Maar
niet de berging, die dat zo hard nodig
heeft. Ook niet de keuken, waar zijn vaat
nog staat van de vorige avond. Ook niet
het hok van Steve, dat alweer behoorlijk
landelijk ruikt. Wel zijn eigen kamer,
ooit jongenskamer, sinds vier maanden
tijdelijk woonverblijf.
Toegegeven, dat kon die kamer gebrui
ken. Er staan drie uitpuilende vuilnis
zakken bij het trapgat. Ik weet: die zullen
niet uit beeld verdwijnen, tenzij ik een
harde actie begin. Een oude stoel heeft
hij in mijn slaapkamer gezet. Op allerlei
plekken tref ik onbekend huisraad aan,
klein en groot, waar hij kennelijk vanaf
wilde. Opruimen, dat is troep buiten je
eigen territorium plaatsen zodat ande
ren ermee zitten, maar jij in elk geval
niet meer.
Het is universeel, ouders kennen dit,
maar het voelt toch anders als het om
kinderen gaat die terugkomen na het
nest verlaten te hebben - wat naar ver
luidt steeds vaker voorkomt.
We zijn vader en zoon, maar ook twee
volwassen mannen in één huis. De rol
len lopen door elkaar. Het wringt.
Plompverloren brengt hij het ter
sprake.
„Ik heb nagedacht."
„Het werkt niet. Ik wil jou niet in de
weg zitten, maar ik zit je toch in de weg.
En ik kan geen kant op hier."
Een steek door m'n hart.
„Ik zou bij je blijven tot ik die grote
reis ga maken. Maar ik wil zo snel moge
lijk weer in Utrecht wonen."
Het is even stil.
„Pap?" Hij kucht. Nog eens. „Vadert." 41
Ik kan geen kant op
61 zaterdag 24 maart 2018
„Mooi."
B Reageren?
magazine@persgroep.nl