heden helpt. Vijf dagen later daalden we weer af. Ik kan nog de stoeptegel aanwijzen in het dorpje waar ik instortte." Knevel, zijn team en een toegesnelde arts vermoedden een 'verlate hoogteziekte'. Na een dag in Nederland vond Knevel zichzelf terug in een ambulance, die hem naar het ziekenhuis vervoerde. „Ik was thuis buiten bewustzijn geraakt. Mijn vrouw zat in Rusland voor vrijwilligerswerk. Mijn zoon belde naar huis en omdat hij me niet te pakken kreeg, is hij met een rotgang naar me toe gereden. Hij vond me, half op bed en half op de grond. In de ambulance kreeg ik zuurstof toegediend en kwam ik weer bij." „Ja. Dat zijn wat je in de volksmond schietgebedjes noemt. 'Heer, help mij.' En toch ook: 'Heer, help mijn vrouw bij haar werk in Rusland."' „In de ambulance dacht ik ze, in het ziekenhuis heb ik ze gezegd. Daar heb ikheel veel gehad aan één be paald christelijk lied: Ik zal er zijn. Daarin komt de zinsnede voor: 'onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan'. En zo is het ook. God deelt mijn bestaan, maar Hij is onnoembaar. Ik kan dat niet definiëren in taal. Dat heb ik hardop gezongen, ja." „Nee, nee, nee, als ik alleen was. Dat was mooi." Knevel vouwt een zakdoek uit. „Ik raak niet ontroerd, hè, ik snuit mijn neus. Ik ben genoeg ontroerd geweest hoor, maar nu niet." Na het snuiten: „Het ging op de intensive care niet zo goed met me. Na een dag of tien werd besloten dat ik aan de invasieve beademing moest. Ik werd in een kunstmatige slaap gebracht, om een buisje in mijn keel aan te laten brengen. Het moment dat het hele gezin om je heen staat omdat de artsen je weg gaan maken, dat is wel ontroerend. Een vorm van afscheid nemen, al had ik het gevoel dat ik er doorheen zou komen." „Nee. Ik heb ze toegesproken, voor zover dat ging. Ik had een kapje op mijn mond, dus ik kon niet zo veel praten." Gulle lach: „Dat was heel erg wennen voor mij, ja." Serieus: „Ik zei ze: ik denk dat ik erdoor kom, dat vertrouwen heb ik. Maar als dat niet zo is, weet dan dat ik mij in Gods handen geborgen voel. Toch een vorm van bidden, of hoe je 't ook noemt." „Niet. Ik had allerlei apparatuur en ver pleegsters om me heen en de inten- siviste. Zij gaf een prik en twee seconden later was ik weg. Dat was op zaterdag en de volgende dag was mijn dochter Marije bij me. Ze heeft naast mijn bed gezeten en allerlei lieve woordjes tegen me ge zegd. Althans, dat zegt ze, dat het lieve woordjes waren. En ze had mijn hand vast. En als ze lieve woordjes zei, kneep ik in haar hand, vertelde ze. Maar zelf heb ik er nul herinneringen aan. Dinsdag ochtend werd ik weer wakker gemaakt. Mijn eerste vraag was een heel banale: welke dag is het vandaag?" „Wel eventjes, want het ging daarna niet goed met me. Maar dan, op donderdag ochtend: ik lig in bed, kijk op de klok - het was half 11 - en ik zeg tegen een ver pleegkundige dat ik mijn krachten voel terugkeren. Mijn lijf begon het weer te doen. Vanaf dat moment nam mijn li chaam de functie van die apparaten weer over, heel langzaam. Kijk, ik bid elke dag, toen ook. Maar ik vermoed dat er die donderdag wel een dankschreeuw uit mij is gekomen. Van: Heer, dank! Ik voel me beter! Ik weet het niet meer zeker. Ik heb zo veel gebeden, zo veel gedacht. De Heer zo vaak aangeroepen en gedankt." „Toen niet. Ik was er compleet rustig onder. Later heb ik nog weieens gedacht: zou ik dat nu weer voelen, dat vertrouwen? Nu ben ik vitaler, toen was ik hartstikke ziek. Als ik nu zou horen dat het niet goed gaat en dat ik in de komende dagen kan komen te overlijden, zou ik misschien an ders reageren. Dat geloof van me deint mee op de koersen van de dag. Het is dynamisch, daarom is het ook zo mooi. Het leeft. En ja, het is ook iets dat soms kwijnt." „Tussen mijn 14de en t9de. Het boeide me niet. Ik was een puber die niet erg kon puberen omdat ik een zieke, gehandicapte vader thuis had. Hij had MS. Ik ging nog wel mee naar de kerk om er voor mijn moeder te zijn, omdat mijn vader niet meer mee kon. Dankzij een ingreep van God, in oktober 1971, keerde het geloof weer terug. Ik studeerde aan de VU in Amsterdam, zat in zaal 4A00, maar verder wil ik er niet over uitweiden. Dan wordt het een te groot ding. Ik heb het geloof daar en toen teruggekregen, dat is het. Daarna is het altijd bij me gebleven. Ge groeid, veranderd, verdiept, betwijfeld. Kortom, alles wat een mens met geloof heeft. Maarten Luther zei al: geloofis een onrustig ding. Geloof is niet alleen maar troost. Geloofis getrooste vertwijfeling." „Weinig, omdat de Bijbel daar ook niet veel over zegt. Het is in elk geval een leven met God. In mijn kerk geloven wij dat het hier op aarde zal magazine 11 Bidt u op zo'n moment? Denkt u die gebeden, of zegt u ze hardop? Met artsen en verplegend personeel om u heen? Heeft u op dat moment gebeden met uw gezin? Dat moet een vreemde gewaarwor ding zijn geweest. Dat wegmaken, hoe voelt dat? Hoe lang duurde het voordat u een dankwoord aan God richtte? En betwijfeld? Bent u het geloof ooit kwijt geweest? Heeft u gedachten over het leven na de dood?

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2017 | | pagina 75