Persoonlijk Niemand wilde er wonen, en de mensen die er woonden, probeerden de wijk te ontvluchten. Toch verlangt schrijver Murat Isik (40) terug naar de Bijlmer van zijn kinderjaren. Ik kom er wonen als ik 5 jaar ben. Het is mijn eerste échte thuis na barre omzwervingen door Duitsland, waar mijn ouders drie jaar lang tevergeefs op zoek zijn geweest naar een vaste verblijfplaats. Op een koude februaridag in 1983 ver trekken mijn moeder, zus Hülya en ik naar Amsterdam. Daar, in de Bijlmer, heeft mijn vader een paar weken eerder een appartement in de flat Fleerde ge huurd. Eindelijk hebben we een eigen huis. En eindelijk zie ik mijn ouders la chen. De Bijlmer betekent voor ons een nieuwe start, na een vlucht uit Turkije wegens de politieke onrust. Ik ga er voor het eerst in mijn leven naar school en hoor mijn eerste Neder landse woorden. Ze klinken anders dan de Duitse woorden die ik in Hamburg heb geleerd, net zoals de kinderen er anders uitzien: er zijn Surinaamse, Afri kaanse en Hindoestaanse kinderen, maar ook Nederlandse. De kleinste jongen van de klas wordt mijn beste vriend. Met zijn nette zijscheiding, keurige pantalon en serieuze oogopslag is de Pakistaanse Sa- leem in alles anders dan de rest van mijn klasgenoten. Ondanks al die flats voelt het of we leven in een reusachtig natuurreservaat. In de jaren tachtig is de Bijlmer groener dan een gemiddeld stadspark. Overal staan bomen waarin vogels nestelen. Er liggen grasvelden vol wilde bloemen, plassen vol eenden en meerkoeten. De straten zijn verboden terrein voor auto's. We kunnen overal rondrennen of-fiet sen. En als we in de zomer honger heb ben, plukken we hazelnoten, kersen en bramen in de wijde omgeving. Gelogen Met mijn half-Amerikaanse buurjongen Floyd - onbevreesd en met fonkelende ogen - klim ik vaak in de hoge kastanje boom voor onze flat Fleerde. Maar het liefst verkennen we de wijk op onze BMX-crossfietsen. Niet zelden passeren we ongemerkt de stadsgrenzen waarna we ons plotseling in Abcoude bevinden, of Driemond. Verschrikt vragen we ons af hoe we weer thuis moeten komen. Tijdens de middagpauze op school eet ik vaak bij Saleem. Zijn moeder maakt lekkere roti met lamsvlees of pittige kip. Behalve als het ramadan is, want dan zit Saleem de hele dag met een lege maag en norse blik op school. Op vrijdagen in de schoolvakantie stuurt Saleems vader hem altijd naar de moskee. 'Laten we samen bidden!' roept Saleem dan vaak. Ik ontkom er niet aan een paar keer mee te gaan, want ik heb gelogen dat ik moslim ben en ben doodsbang om door de mand te vallen. Mijn ouders vertel ik niets. Ik eet ook vaak bij Floyd. Daar leer ik dat christenen altijd samen bidden voor het eten en op zondag naar de kerk gaan. Floyd vraagt me vaak mee, maar ik krijg nooit toestemming van mijn ouders. 'Wij zijn niet gelovig, jongen', zegt mijn vader streng. 'Dat weet je toch!' Hoe ouder we worden, hoe meer we beseffen dat het slecht gaat met onze wijk. Zeker als steeds meer dolende zie len van de negende verdieping springen en te pletter slaan op de stoeptegels. En steeds vaker treffen we junks aan in onze flat. Het is het gevolg van het besluit van burgemeester Ed van Thijn om de binnenstad schoon te vegen. Het luidt een catastrofe in voor onze wijk: alle drugsverslaafden trekken linea recta naar de Bijlmer. Als halfdoden dolen ze door de winkelcentra. Ze verschansen zich in de kelderboxen of warme trappenhuizen van onze flats. Daar spuiten ze hun ade ren vol met gif. Rillend op een stuk kar ton slapen ze hun roes uit, waarna ze ergens in het trappenhuis hun behoefte doen. In het begin proberen Saleem en ik ze te ontlopen. Later voelen we medelijden voor de uitgemergelde junks die wezen loos rondsjokken. Op een dag geeft Sa- Ik wil terug naar de Bijlmer Tekst MURATISIK Foto's KHALID AMAKRAN en PRIVEBEZIT 321 zaterdag 23 december 2017 WG

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2017 | | pagina 120