Herman Koch Waar ze mij van beschuldi gen is gewoon niet waar, laat dat vooropgesteld zijn. Alles rammelt. De hele aanklacht ram melt. Het zijn er ook te veel die zich nu opeens melden. Ik kan nooit op al die plekken tegelijk zijn geweest, zou daar een dagtaak aan hebben gehad, wat zeg ik: ik zou letterlijk geen oog meer dicht hebben kunnen doen met al die verplaat singen en al die data waarvan ze nu be weren dat ik daar en daar was. Ze ruiken bloed, met een open wond hebben ze me in het water gegooid, een bloedend stuk rauw vlees, de haaien komen op het bloed af. Met dit alles is het verspreiden van ca deaus op de achtergrond geraakt. In het slop geraakt, zou je beter kunnen zeggen. Ze beweren nu dat niemand meer naar mij kan kijken zonder aan die andere din gen te denken. Iedereen heeft de arren slee van dit jaar inmiddels kunnen zien. De vertrouwde elementen - rendieren, een zak vol cadeaus met een rode strik eromheen, kersttakjes en bellen - zijn nog hetzelfde. Maar op de bok zit nu Die Ander. Een tijdelijke kerstman, hebben ze gezegd. Maar hoe tijdelijk is dat straks? Waarom hebben ze het niet een beetje in dezelfde sfeer gehouden? Waarom zit Die Ander in een driedelig pak en met een stropdas op de bok van de arrenslee? Vandaag wil ik open kaart spelen. Ik wil er straks niet van worden beschul digd dat ik eigenhandig het kerstfeest heb besmeurd. Volgend jaar zit ik ge woon weer op de bok. Ik ga nu niet mijn eigen glazen ingooien. Laat ik dus eerlijk zijn: sommige van de beschuldigingen zijn waar. Ik reis veel, meestal door de lucht, ik leg grote afstan den af, mijn functie houdt op zichzelf al in dat ik grensoverschrijdend bezig ben. Ook is soms sprake van een machts positie. Ik zie de mensen naar mij kijken. Als ik ergens een restaurant binnenkom, draaien alle hoofden zich naar me om. Mensen willen een selfie met me maken. Sommigen bedelen openlijk om een cadeautje. „Loop maar even mee naar de arrenslee", zeg ik dan. Daar is weieens iets gebeurd. Een cadeautje in ruil voor een cadeautje, ik heb niemand gedwongen. Het ging alle maal op vrijwillige basis. Meestal had ik de indruk dat het van hun uitging, dat zij begonnen. Het is natuurlijk ook een mooi verhaal later. „Je raadt nooit met wie ik gisteren..." Onbegrijpelijk vind ik verder het schrappen van de kerstfilm. Althans het schrappen van mijn rol daarin. En dat die nu door Die Ander wordt gespeeld. Wie gaat daarvoor naar de bioscoop? Niemand, is mijn inschatting. Rest mij nog een opmerking over de rendieren. Ik mag ze voorlopig niet meer zien. Ik heb zogezegd een straatverbod. Maar ook daar is nooit echt iets gebeurd, 's Nachts kropen we dicht tegen elkaar aan, dat was alles. De onschuld van die dieren wordt nu in twijfel getrokken. Kinderen kijken straks anders naar ren dieren, dat wil je toch niet? „Als de dieren konden praten..." zeggen de mensen die me zwart willen maken nu. Maar inder daad, dat kunnen rendieren niet. Goed beschouwd is dat de enige meevaller die ik in deze hele affaire heb gehad. <1 magazine 23 Aanklacht

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2017 | | pagina 111