ARM ZIJN IS GEEN PRETJE MAAR HET MAAKT FLEXIBEL wijk, of in een statige buurt. Het komt er simpelweg op neer dat je een front vormt met gelijkgestemden. Dat je de weinige dingen die je hebt koestert. Nee, in onze buurt gingen we niet op vakantie. Op vakantie gaan leek mij net zo uitzonder lijk als de Mount Everest beklimmen. Op sport zat ik ook niet. Ik speelde mijn wedstrijden noodgedwongen op straat, en niet in het shirt van een vereniging. De littekens staan 25 jaar later nog altijd op mijn knieën. Als blijvende herinne ring aan een afkomst van steen en straat- vuil. Arm zijn komt vooral neer op praktisch zijn. Het is geen pretje, maar het maakt flexibel. Wie weinig heeft, leert snel hoe daar het maximale uit te halen. Het is ook zeker niet zo dat arm zijn leidt tot het grootste ongeluk, en daarmee spreek ik voor 100 procent de waarheid. Mijn waar heid, in elk geval. De meeste kinderen met wie ik opgroeide, hadden niet veel. Toch waren de meeste mensen in deze gezinnen niet slecht gemutst. In tegen deel. Ze waren gastvrij en open. Ze maak ten het beste van een slechte situatie. Om te begrijpen hoe dat er in de praktijk uitziet, is het misschien handig een voor beeld te geven. Lezer, laat me u bij de hand nemen. We gaan naar een plaats die in een keer kaf van koren scheidt. Het is een plaats waar bijna iedereen dagelijks langsloopt: de flessenautomaat in de supermarkt. We maken er een raadspelletje van. Zie, daar staan drie mensen op een rij. Wie van hen is degene met de meest be scheiden middelen? U wijst voorzichtig naar de man met vieze, bruine teenna gels? Hij draagt inderdaad verschillende slippers en heeft een beduimeld zakje in zijn handen. Zonet zocht hij nog door de vuilnisbak naast het apparaat, op zoek naar een vergeten pet-fles. Maar nee, dit is niet de arme. Dit is een zonderling, en die vind je verspreid over heel het spec trum. Hetzelfde geldt voor de alcoholist, de derde in het rijtje. Het gaat om de vrouw in het midden. Inderdaad, een normaal persoon, voor zover die bestaan. Ze draagt een simpel spijkerjasje. In haar linkerhand heeft ze een boodschappentas, zo een van de ste vige soort die je niet weggooit. Als je goed kijkt, zie je dat hij gesleten is aan de hoe ken. Deze is al lang in gebruik. Hij puilt uit van de flessen. Grootverbruiker? Uit baatster van een kantine? Nee, deze vrouw spaart. Statiegeld is van groot belang voor hen die niet veel hebben. Het kan het verschil maken tussen een vol en een half bord eten. We volgen haar nog even verder door de supermarkt. Kordaat werkt ze de schappen af. Weet waar alles ligt, en waarschijnlijk tot op de cent wat het kost. In no time is ze bij de kassa. Ze legt de spullen op de band, maakt geen oogcon tact met de caissière. In haar linkerhand kleingeld. Een afgemeten hoeveelheid. Naast dit geld legt ze de emballagebon. Als de caissière 'm scant, zien we heel even een flinter twijfel bij de vrouw. Ze heeft toch wel goed gerekend? Daar is de opluchting al. Ze krijgt zelfs een stuiver terug. Ook mijn moeder en ik spaarden flessen. Als ik op school een onbewaakte lege fles zag staan, stopte ik 'm in mijn tas. Scheelde weer een kwartje (in die tijd). Sowieso werd alles gespaard. Mijn moeder had drie kleine, beschei den baantjes, puur om ons in leven te houden. Ze kookte tweemaal in de week en verdeelde het eten in zeven porties. Op vrijdagavond naar de supermarkt, en op zaterdagmiddag een ijsje. Dat was het. Verder waren we alleen. Mijn echte vader was al rap na mijn geboorte ver trokken. Volledig ongeschikt om welk deugdelijk leven dan ook te leiden. Ik zag 'm weieens, maar veel hartelijkheid was er niet bij. Ik bracht zaterdagen door bij hem in zijn café, op het Noordereiland. Daar kreeg ik bitterballen als ontbijt. Af en toe zag ik hem de dochter van zijn vriendin wat geld toestoppen. Zij wel. Op een dag, ik was een jaar of 8, werd ik daar zo kwaad om, dat ik wegliep. Ter wijl ik al op de Willemsbrug liep keek ik om, en hoopte ik dat hij me achterna zou komen, en zo voorgoed een einde zou maken aan alle ellende. Hij kwam niet, ik liep moederziel alleen terug naar Croos- wijk. Daarna zag ik hem een jaar niet. Langzaam nestelde zich een woede in me die voor mij de échte keerzijde symboli seert van arm zijn. Elk schooljaar werd mijn bewustzijn over de wereld groter, en elk jaar werd ik bozer. Niet dat ik het dagelijks liet merken. Ik was een druk kind, open, actief, sterk. Soms lastig, zeker geen modelkind, maar ook geen probleemgeval. Als mijn bescheiden komaf een probleem kon vormen, liep ik vaak al bij voorbaat weg. Zo omzeilde ik menig gênante situatie. Of nog erger: medelijden. Want dat was het allerergste. Als iemand medelijden met me had, werd ik witheet van binnen, met later een gitzwart schuldgevoel tot resultaat. Zo was ik op mijn 10de uitgenodigd voor het verjaardagsfeestje van een vriendje. Hij werd 11. Zijn ouders hadden 221 zaterdag 11 november 2017

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2017 | | pagina 86