We richtten thuis een speciale speel
kamer in en ik draaide met een groep
vrijwilligers een dagprogramma voor Ben
in elkaar. Met telkens nieuwe doelen.
Oké, Ben kan losse woordjes, maar kan
hij ook een hele zin? Uiteindelijk leerde
hij al die dingen waarvan die ene profes
sor had gezegd dat het hem waarschijn
lijk nooit lukken zou. Praten. Spelen.
Echt contact met anderen maken.
Natuurlijk zeiden anderen: 'Aaltje, je
hebt nog drie andere leukerds, waarom
focus je je zo op Benjamin?' Maar het
voelde als een heilige missie. Ik ging
voor mijn kind vechten, niet opgeven,
en misschien deed ik het ook om niet
verdrietig te zijn. Wat ik natuurlijk wel
was. Waarom had ik dit? Ik had mijn
portie in het leven toch al gehad?
Ik groeide op in een flat in Amstel
veen. Met mijn moeder - juf op een ba
sisschool - en mijn vader die voor zijn
werk bij een Amerikaanse oliemaat
schappij vaak in het buitenland was.
Als mijn vader weg was, ontspande ik.
Als hij thuis was, was ik altijd op mijn
hoede.
Mijn vader- mijn stoere vader met
dat geruite hemd, die cowboylaarzen en
Zippo-aansteker- was verslaafd aan de
drank. Al voor mijn geboorte. Als hij ge
dronken had, zocht hij ruzie met mijn
moeder en mij. Dreigde, schreeuwde en
gooide borden door de woonkamer. Soms
trok hij een wapen.
Een keer was ik vergeten de paarden-
bloemen die ik voor mijn konijnen had
geplukt uit mijn fietstas te halen. De
twee konijnen waren een cadeau van
mijn vader en hij had me op het hart ge
drukt er héél goed voor te zorgen. Opeens
stond hij voor me, de verlepte planten in
zijn hand. 'Wat is dit?' Hij haalde uit, ik
zag sterretjes, mijn bril vloog weg.
Een andere keer stond ik in de slaapka
mer van mijn ouders. Wat eraan vooraf
was gegaan, weet ik niet, maar mijn vader
drukte de loop van een geweer tegen het
hoofd van mijn huilende moeder, en
vroeg mij of hij het wel of niet moest
doen. Ik wist weinig - niet eens waar
magazine 11