VOORAL
INDRUK
VERKEER
HEB IK
GROTE
MOEITE TE
BLIJVEN
GLIMLACHEN
een cultuur van: als jij mij met rust laat,
dan laat ik jou met rust. In andere landen
gelden vaak sterkere fatsoensnormen."
Vonk noemt een voorval dat ze mee
maakte in een Amerikaanse supermarkt,
waar een nieuwe kassa voor een rij wach
tenden openging. In Nederland geldt dan
vaak: wie het eerst komt, wie het eerst
maalt. „Maar hier sprak een vrouw ie
mand die voordrong aan op zijn gedrag.
Mensen bemoeien zich in Amerika wat
meer met elkaar."
Zelf moet ik denken aan het gemak
waarmee Amerikanen complimentjes
geven. 'I love your shirt', zei een voorbij
ganger toen ik vorig jaar een vriend in
Los Angeles opzocht. Daarna liep hij weer
verder. Een heel terloops compliment.
Het was vleiend en charmant.
Ongemakkelijk
Als ik met diezelfde spontaniteit die
Amerikanen zo eigen is hier in Neder
land complimentjes probeer uit te delen,
voel ik me opgelaten. In situaties waarin
iemand service verleent, is het eenvou
dig. Tegen het meisje dat me heel gedul
dig en vakkundig helpt met het uitzoe
ken van een nieuwe bril, zeg ik dat ze
haar werk heel goed doet. Maar toevallige
passanten complimenteren is een heel
ander verhaal. Niet dat ik het nooit doe,
maar nu ik het mezelf heb opgelegd,
word ik er ongemakkelijk van. Ik kom
niet verder dan 'wat een mooie hond',
tegen een man die zijn labrador in het
park uitlaat. De man bedankt me vrien
delijk, maar ik ben tamelijk teleurgesteld.
Kennelijk durf ik alleen een hond zomaar
een complimentje te geven.
Volgens Vonk is aardig zijn - en in het
bijzonder complimentjes geven - een
kwestie van 'het
gewoon doen'. In
haar boek ]e bent
wat je doet bepleit
ze dat je je door
het aanpassen van
je gedrag anders
gaat voelen. „Men
sen denken dat hun
gevoelens bepalen wat
ze doen, maar het is
ook omgekeerd: wat je
doet, beïnvloedt wat
je voelt", zegt ze.
Met andere woorden: ook al voel je je
ongemakkelijk of chagrijnig, dan tóch
iemand complimenteren leidt tot een
andere gemoedstoestand. „Je gaatje er
gelijk beter door voelen", aldus Vonk.
Hoewel ik me daar echt bewust van
probeer te zijn, heb ik soms de grootste
moeite om vriendelijk te blijven te glim
lachen. Vooral in het verkeer. Als ik op
een dag met het zweet op mijn voorhoofd
naar het station fiets om mijn trein op
tijd te halen, word ik opgehouden door
een dame die op haar dooie gemak in het
midden van het fietspad fietst, waardoor
ik haar moeilijk kan passeren. Ik trek een
paar keer aan mijn fietsbel, „lezus, doe
even rustig, klootzak", schreeuwt ze naar
me. „Leer dan fietsen, trut", roep ik terug
als ik langs haar fiets. De stoom komt uit
m'n oren.
Aangekomen op het station voel ik me
rot. De woordenwisseling duurde maar
een paar seconden, maar resoneert nog
zeker een uur in mijn gedachten. Goed,
zij begon met schelden, maar ik zette
mijn fietsbel ook wel erg gretig in. Waar
schijnlijk voelde ze zich opgejaagd. Het
voelt onnodig om zo rücksichtslos op
elkaar te vloeken.
Het verbaast Vonk niet dat mensen
juist in het verkeer zo'n kort lontje heb
ben. „In situaties van schaarsheid is het
moeilijk om royaal te zijn", zegt Vonk.
„En ruimte is, zeker in het stadsverkeer,
nogal schaars." Dat wil niet zeggen dat
je je gedrag niet kunt veranderen, bena
drukt ze. „Als iemand tegen je scheldt,
is je impuls vaak: terugschelden. Maar je
kunt het ook luchtig benaderen. Als je
had gezegd: 'Kom kom, ik bedoel het niet
kwaad', dan was de situatie waarschijn
lijk heel anders gelopen. Dan had die
mevrouw misschien wel haar excuses
aangeboden."
Gedrag van mensen is besmettelijk,
wil Vonk maar zeggen. „Aardig zijn
vraagt wél wat zelfoverwinning - vooral
in het verkeer. Soms moet je even tot tien
tellen." «I
221 zaterdag 10juni 2017 WG