DE HOE-GAAT-HET-
VRAAG BLIJKT
AAN VEEL MENSEN
NIET BESTEED
k zie mezelf graag als een ontzettend
sympathiek persoon. Ik groet willekeu
rige voorbijgangers op straat, hou de deur
voor mensen open en dring nooit voor als
ik in de rij moet staan. Laatst zag ik op
straat een oudere vrouw worstelen met
twee zware tassen. 'Zal ik u even helpen?'
vroeg ik. Ze bedankte vriendelijk en in
gedachten gaf ik mezelf een schouder
klopje. Wat ben ik toch aardig, dacht ik
enigszins zelfgenoegzaam.
Maar dit is slechts de halve waarheid.
Zodra ik op de fiets stap en me in het
drukke stadsverkeer meng, verander ik
in een licht ontvlambare bullebak. 'Hé,
kijk even uit man!' bries ik tegen mensen
die in hun achteloosheid het fietspad
verwarren met de stoep. Vaak geef ik als
toegift een dramatische zwier aan mijn
stuur en kijk ik nog even verwijtend ach
terom. Niet echt aardig.
Mensen die treuzelen, ook zoiets. Die
ein-de-loos doen over het kopen van een
treinkaartje op het station, waardoor ik
mijn trein dreig te missen. Of die zich
achter het stuur in een slakkentempo
voortbewegen, altijd als inhalen onmoge
lijk is. Zuchten, steunen, binnensmonds
vloeken. Ook niet zo aardig.
Dit zijn alleen nog maar de ergernis
sen. Als ik heel eerlijk ben, ben ik ook als
het op alledaagse sociale interactie aan
komt niet altijd zo vriendelijk als ik graag
van mezelf denk. Ik sluit me vaak genoeg
voor mijn omgeving af.
Laatst nog, bij het koffietentje om de
hoek waar ik vaak met mijn laptop aan
het werk ben. Een vreemde man begon
oeverloos tegen me te praten over hoe
duur een kop koffie wel niet was gewor
den, hoe duur alles was geworden en in
wat voor kapitalistische wereld we tegen
woordig leven. Ik probeerde vriendelijk
te blijven knikken, maar vanbinnen bor
relde mijn ongeduld. Nadat ik de man
nogal onhandig had afgepoeierd - 'ik eh,
moet eigenlijk aan het werk' - en hij dan
maar de krant begon te lezen, voelde ik
me ineens erg lullig.
Goed, hij was wat lang van stof, ik had
201 zaterdag 10 juni 2017 WG