'Ik schommel hoger dan me lief is. Ik slinger van de ene naar de andere kant' Persoonlijk er toch een vergissing in het spel zijn?). Maar ook omdat ik me bij het zien van zijn foto's steeds realiseer: met deze foto's van hem zullen we het moeten doen. Er zullen nooit nieuwe beelden aan worden toegevoegd. Geen nieuwe herinneringen meer samen worden gemaakt. Dit was het. Voor hem dan. Voor ons. Ik had geen idee van het leven na zijn overlijden. Ik dacht dat het na de uitvaart een kwestie was van uithuilen en het normale leven weer oppakken. Hup, waar waren we ook al weer geble ven? Als je nooit een dierbare naaste hebt verloren, heb je geen idee. Ook al denk je van wel. In de rouw, heet deze nieuwe toestand officieel. Dat wat ooit als 'het normale leven' gold, voelt nu als een 'vorig leven'. Een heel ander leven, waarin alles nog klopte. Nu klopt er niks meer van. 'Kwestie van tijd,' zeggen kenners. Daar vertrouw ik maar op. Voorlopig heeft deze toestand nog het meest weg van een open zenuw. Zolang je hem niet aanraakt, lijkt alles in orde, niets aan de hand. Maar o wee... is natuurlijk veel erger dan 'alleen maar' je broertje verliezen (ook al was het je lievelings- en in mijn geval tevens enige broertje). Dat zegt mijn calvinistische deel, het deel dat mij ook continu maant 'nu weer gewoon te gaan doen'. Het overkomt immers zo veel mensen, en in veel ergere mate. Wat zeur ik nou? Ik heb mijn gezin toch nog? Toch herken ik veel in de gevoelens van de mensen die ik interview. Die herkenning is prettig. Als ik vertel over het leed dat mij en mijn familie zeven maanden geleden trof, zeggen ze: 'Wat? Pas zeven maanden geleden? Wat zul jij het zwaar hebben.' Ook deze erkenning voelt prettig. O ja, ik mag het zwaar heb ben. Alsof ik toestemming nodig heb. Het is vreemd. Aan de ene kant voel ik me sterker dan ooit. Iemand begeleiden op zijn sterfbed, zonder mijn verstand te verliezen, zonder compleet door te draaien van verdriet, zonder gek te wor den; ik blijk het te kunnen. Iemand ver liezen die me zo ontzettend dierbaar was, en toch gewoon doorgaan met leven; ik blijk het te kunnen. Maar tegelijkertijd voel ik me kwets baarder dan ooit. Dat is dus die open zenuw. Raak hem niet aan. Er is iets bloot komen te liggen dat voorheen veilig opgeborgen lag. Het vertrouwen dat het leven geen al te rare fratsen voor mij in petto heeft, die quasi bescher ming, is verdwenen. Fratsen zijn moge lijk, zo is het afgelopen anderhalfjaar gebleken. Fratsen in overvloed, en nog heel rare ook. Maakt dit alles mij tot een verbitterd wezen dat alle vertrouwen in het leven en de wereld is verloren? Integendeel. Ik citeer rouwbegeleidingsdeskundige Daan Westerink in het artikel 'Sterven doet leven' dat ik onlangs schreef: 'Rou wen is een schommelbeweging, met aan de ene kant het verdriet en gemis, en aan de andere kant het besef dat het leven kwetsbaar en dus kostbaar is.' Ik schom mel hoger dan me soms lief is. Ik slinger van de ene naar de andere kant. Als kind was schommelen geweldig; hoe hoger, hoe beter. Gillen van de pret. Nu krijg ik van al dat zwieren en zwaaien vooral een wee gevoel in mijn buik. Er is een Memorial Borrel georgani seerd. Een feestelijke avond, twee maan den na de uitvaart. Om het leven van mijn broertje te gedenken. Om te vieren dat hij al onze levens in ieder geval tijde lijk een beetje extra kleur en glans gaf. De Memorial Borrel ontaardt in een op recht mooi feestje en illustreert daarmee op perfecte wijze de werking van de schommelbeweging. Op één avond is er tegelijkertijd verdriet om het gemis, om het gapende gat dat zijn afwezigheid nog elke dag slaat in onze levens. Maar er is ook vrolijkheid omdat het zo'n feest was hem in ons midden te hebben. De grote hoeveelheden drank die met het feest gepaard gaan, versterken mijn gevoel dat er ergens op een wolkje iemand heel tevreden zijn duim omhoog houdt: 'Precies, zo doet je dat, een goed feestje vieren!' Feestjes passen nu eenmaal beter bij hem dan uitvaarten. Rouwen. Ik vond het altijd zo'n rauw woord. Dat klopt, merk ik nu. Rouwen is een rauwe bezigheid. Er is weinig ruimte voor een nette afwerking, voor binnen de lijntjes. Rouwen is niet pre cies, rouwen is slordig. Je wordt er ook niet per se sympathieker van, heb ik gemerkt. Voor mensen die mijn emotio nele dollemansrit niet goed kunnen volgen, kan ik weinig geduld opbrengen. Journalist Petra Possel, die haar partner verloor, beschrijft het in haar boek Vrouw in de rouw als volgt: 'Ik heb geen geduld meer voor gezeik en gezanik. En ook niet voor vrienden die geen vrienden durven zijn. Dood maakt veel duidelijk. Dood maakt eerlijk. Dood ruimt op.' 'Je moet weer een doel hebben', oppert iemand goedbedoeld. Advies waar ik helemaal niets mee kan. Wat nou doel? Als ik al een doel heb, dan is het de dag steeds weer tot een goed einde brengen. De ene dag lukt dat met gemak - dan lijkt het bijna een normaal leven -, de andere dag ternauwernood. De truc is, zo zeggen Acda en de Munnik immers: 'Dansen op de gulden midden weg.' Ik red dat soms maar net. Sleep me soms naar de voordeur om te kijken: is de middenweg al vrij? De moraal van dit verhaal? Die is er niet. Het is geen handleiding voor de omgeving, want iedere dag is anders. Het is geen klaagzang, want ik heb niets te klagen. Het is geen uitleg, want er valt niets uit te leggen. Het is slechts een summier en volkomen subjectief verslag van de toestand die rouwen heet. Van mijn rouwen. De telefoon gaat. Joepie, misschien is het.... O nee. «I magazine 25 Voor de krant interview ik jonge mensen die hun partner verloren. Dat WG

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2017 | | pagina 81