4 Schemer, stilte, een branderige geur. De Vlaamse brandweerman Will Schepens (42) is na de bom op het Brusselse metrostation Maalbeek op 22 maart als eerste in de geëxplodeerde wagon. lk zie een vrouw met haar ogen open en zeg: er komt hulp. Maar ze ziet me niet. Hoort me niet et is er schemerig. Alleen de noodlampen zorgen voor een flauw schijnsel in de metro van Maalbeek. Er hangen flarden rook. Een stukje verderop smeult een vuurtje. Maar wat korporaal Will Schepens die ochtend van 22 maart het meest treft: de stilte. „Ik hoor niks. Geen geschreeuw, geen geroep, geen ge huil." Will heeft zijn gasmasker niet op, hij kan rede lijk ver kijken. Op perron 1 liggen stukken van li chamen, levenloze lichamen, lichamen van ster venden. „Ik zie een vrouw met haar ogen open. Ik zeg: er komt hulp, ze ziet me niet, ze hoort me niet." Hij is al dertien jaar brandweerman, hij snapt het. Mensen zijn na zo'n klap van de wereld. Er hangt in de metrobuis een branderige, weeïge lucht Zo weeïg dat hij zijn laarzen later, bij terug komst in de kazerne aan de Brusselse Helihaven, in de prullenbak zal gooien. Net als zijn handschoe nen. Waarom hoort hij niks? Is hier nog iemand? Iemand die het overleefd heeft? Dan ziet hij de drie wagons. De eerste en de laat ste zijn leeg. De metrochauffeur heeft de deuren ervan opengezet. Dat weten Will en zijn negen collega's via de portofoon. De chauffeur is daarna met de levenden over de rails naar de eerstvol gende halte gelopen. „Die mensen hebben god dank niet alles van de ravage gezien." Will nadert de middelste wagon. De plek waar het explosiefis versplinterd. De ramen zijn eruit. De deuren hangen schuin naar buiten. De okergele stoelen liggen op elkaar gestapeld in één hoek. Een agent in burger holt de trappen aan het einde van het perron af, taktaktak, begint te roepen. „Er staan nog koffers, schreeuwde hij. Er kan nog een bom afgaan." Het is geen loze kreet. Een uur eerder is de eerste brandweerploeg in Wills kazerne in de allerhoog ste versnelling naar vliegveld Zaventem gereden. Daar is een bom afgegaan. En nóg een. Will weet wat de wereld nog niet weet. De eerste grote terreur aanslag in België is een feit. En de mannen van Wills ploeg, de tiende compagnie van de Brus selse brandweer, vragen zich af: ligt er ook op Maalbeek een tweede bom? In elke normale situatie zijn de regels duidelijk. De brandweer brengt zich zelf in veiligheid tot de situatie veilig is. Maar vandaag is niet normaal. Al kun- nen ze er vandaag maar één redden, die ene wordt gered. „Ik denk op zo'n moment niet aan mezelf. Ik denk niks. Ik ben een machine. Een machine met één doel." Opeens hoort hij wat. Uit de middelste wagon. Een hoog, ijl stemmetje. Een kind? 'Ik ga naar bin nen', roept hij naar de officier. Hij stapt over de drempel. Kijkt niet naar de kapotte kinderwagens. Niet naar de ledematen. Niet naar de plassen bloed. Waar? Waar? Dan ziet hij het. Bovenop de leven loze lichamen. Een meisje. Zwaar verbrand. Nau welijks drie. Dat weet hij. Hij heeft thuis een doch ter van drie. Will Schepens Hij grijpt haar. Drukt haar tegen zijn borstkas. En draaft de trappen naar de Etterbeekse Steenweg op. En, daar gaat hij, opnieuw naar beneden. Will is niet snel buiten adem, hij loopt in zijn vrije tijd zo twee uur hard. Hij trekt onder de metrostoelen een zwaargewonde man vandaan. En een vrouw in een stoel die nog wel overeind staat. Ze heeft haar hoofd op haar knieën, ze heeft Will nooit horen binnenkomen. Pas als de brandweer alle gewonden heeft weggedragen, zetten de mannen van de ont mijningsdienst het terrein af. Ze vinden niks, maar de zoektocht duurt toch nog zo'n twee uur. „Stel dat die ontmijningsdienst eerst haar werk had gedaan, en we dan pas men sen hadden kunnen redden: dan waren er nog zo veel meer gestorven. De mensen zonder armen en benen hadden direct be ademing en een infuus nodig." Er sterven die ochtend, net na negenen, eenentwintig mensen in de metro van Maalbeek. Ook de zelfmoordterrorist, Khalid El Bakraoui, komt bij de halte bij de Brusselse en Europese regeringsgebouwen om. Er vallen zo'n honderd gewonden. Zeventien daarvan zijn zwaargewond. Huilen Will zal de mensen die hij die dag heeft gered niet meer zien. Hij hoort dat het meisje het gered heeft, haar moeder niet. Het meisje woont nu bij haar vader. Dat brokje informatie: voor Will is het voldoende. „We hebben er met de ploeg over na gepraat, natuurlijk. Met een psycholoog. Maar nee, gehuild heb ik niet. Daar kun je als brand weerman niet aan beginnen. Dan kan je elke week wel huilen." Of hij eerder naar huis wil, wordt Will ge vraagd, als hij om twee uur 's middags in de ka zerne terug is. Dat hoeft niet. De mannen van de tiende compagnie willen bij elkaar blijven. Hun dienst samen afmaken. Will rukt diezelfde avond nog uit voor gewone woningbrandjes, en moet toevallig ook naar de woning in Schaarbeek waar de bommen gemaakt zijn. De bommen, waarvan hij die ochtend de ge volgen zag. „Hoe krankzinnig dat was, drong pas veel later tot me door." Pas een dag later, als zijn 24-uurs shift erop zit, kijkt Will's avonds met zijn vrouw naar het VRT- journaal. Een metrobeveiliger vertelt over de aan slag. Hij zag een brandweerman, vertelt de man. Met een meisje in zijn armen. Will heeft zijn vrouw nog maar weinig verteld, nu zegt hij: „Die brandweerman. Dat was ik." zaterdag 31 december 2016 NL 'De stilte trof mij nog het meest' Eefje Oomen Brussel -Will Schepens verleende eerste hulp na de aanslag op metrostation Maalbeek. FOTO SANDER DE WILDE

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2016 | | pagina 52