li 10 In de snijdende kou krijgt columniste Marjan Berk een warm gevoel als zij met het Leger des Heils soep en brood uitdeelt aan daklozen. „Mijn handen zijn klompen ijs. Maar waar mekker ik over..." Het is de koudste avond van de week, acht gra den onder nul. Ik mag mee op de soepbus van Het Leger des Heils. Ter wijl ik mij aankleed doe ik aan zelf onderzoek naar mijn motivatie te willen meehelpen bij het uitdelen van brood en soep aan dak- en thuis lozen. Wat wil ik hiermee bewijzen? Vanuit mijn veilige weldoorvoede en warm geklede positie een zoge naamd 'goed gevoel' ervaren door eens een handje mee te helpen met een vaste en niet op publiciteit ge richte actie van het Leger? Ik besluit de gewetensvragen aan mijzelf te laten rusten en gewoon zonder innerlijk commentaar mee te rijden met de soepbus. Om 18.15 uur word ik opgehaald door Henny Tanga, het opperhoofd van het Leger. De begroeting is hartelijk. „Ben jij nu de nieuwe majoor Bosshardt?" vraag ik haar. „Nee. Ik ben geen majoor, ik ben een envoy." Ik krijg niet de tijd haar te vragen wat dat betekent, want vrijwilliger Stephan meldt zich. Hij rijdt de bus naar het Instroomhuis van het Leger des Heils op de Zeeburgerdijk, waar de soepbus wordt bevoorraad. Ik mag binnen wachten, tot de enorme hoe veelheid belegde boterhammen en de gamel met soep zijn ingeladen. Ik krijg een bekertje thee tegen de kou en schuif aan de tafel, waaraan een keurig verzorgde heer mij vertelt hoe hij hier gisteren ontredderd is binnengekomen. „Ik ben zo blij dat ik hier een warm kamertje met een bed heb. Er is van alles misgegaan in mijn leven." Hij vertelt mij een tame lijk wanhopig en onsamenhangend verhaal, waarvan ik het eind niet hoor, want Henny Tanga komt me halen. „We gaan!" Door het sprookjesachtig decor van Amsterdam in kerstverlichting, waarboven ook nog eens een roman tische maansikkel hangt, rijden we naar de eerste stop op Plein Spanje '36-'39- We staan nog niet stil, of er maken zich figuren los uit de donkere ach tergrond. Hier wordt duidelijk op de komst van de bus gewacht. „Op deze plek ken ik de meeste klantjes, som migen al jaren!" zegt Henny, terwijl een oude baardman haar knuffelt en haar mama noemt. „En hoe gaat het met jou?" Stephan gaat soep schenken: „Ik Nu word ik ook 'mama' genoemd, een man noemt mij zelfs oma. Ook word ik geknuffeld heb ook nog warme jassen, shawls en handschoenen bij me." Ik zit op de achterbank en deel de royaal belegde boterhammen uit, vraag aan iedereen waar ze vandaan komen: „Guinee-Bissau, Irak, Ier land, Roemenië, Rusland, Polen, Suriname, India, Amsterdam..." De wereld trekt aan me voorbij. „Hoe komen al die mensen hier te recht?" vraag ik aan Henny. „Sommi gen hebben een bed voor de nacht. Maar een aantal slaapt ook buiten, in portieken of ja... ook onder een brug. Kom jongens, we moeten verder. Er wordt op ons gewacht!" We rijden nu naar de tweede soep stop, op het Westerdok. Hier zijn meer mensen, onder hen ook weer een aantal dat Henny en Stephan kent. „Je mag ze wel wat extra brood geven, voor twee dagen." Er wordt ook om gevraagd: „Mag ik wat meer? Voor morgen?" Ik stop de boterham men in plastic zakjes. Door de ijskou zijn mijn vingers stijf, maar de mannen helpen mee hun portie brood in de zakjes te stop pen. Nu word ik ook 'mama' ge noemd, een man noemt mij zelfs 'oma'. Ook ik word hartelijk geknuf feld. Ik hoor Stephan steeds vragen: „Hier heb je een sjaal. Ik heb ook nog een jas. En wil je ook handschoe nen?" „Hoe vaak doen jullie dit?" vraag ik Henny. „Drie keer per week. En nu is de winterregeling van kracht. Dan is het echt hard nodig. Er zijn veel van deze mensen, mannen vooral, die het alleen niet redden." „Ik zie tot nu toe maar één vrouw." Het is een klein mager vrouwtje, waarschijnlijk Oost-Europees. „Ja, dat is eigenaardig", zegt Henny. „Misschien zijn vrouwen beter in staat zich zelf te redden." Ik denk even terug aan Colombia, dat zo'n vijftien jaar geleden bevolkt werd door enorme aantallen manne lijke zwervers. „De vrouwen krijgen meestal nog wel een plekje achter de kachel bij familie", legde een Colom biaan mij uit. Ballen We arriveren bij de tweede soep halte. Hier wachten meer mannen, ze zijn aanmerkelijk jonger dan daar straks. Ook hier wacht Henny een hartelijke begroeting. Gretig verdrin gen de mannen, de meeste met dikke baarden en harige kinnen zich om Stephan - die warme soep goed ge vuld met vlees, ballen, vermicelli en dinsdag 20 december 2016 Soepbus steelt het hart van —Marjan Berk

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2016 | | pagina 10