'Ier
glo
mar
sokbr
samop'
KRONIEK MIJN MA
'Ze zeggen wel van
die dingen, maar
je kan me nog
meer vertellen'
Wekelijks schrijft Hugo
Borst over zijn moeder,
die aan alzheimer lijdt.
Op bezoek bij haar
komt hij terecht in
een Babylonische
spraakverwarring.
Tussen 1981 en 1985 had
je het tv-programma
Babbelonië met de vaste
cast Pim Jacobs, Lous
Haasdijk, Willem Duys
en Jos Brink. Op bezoek bij pa en
ma - ik woonde op mezelf - keek
ik weieens mee. Het was een tuttig
programma, maar onweerstaan
baar. Een guilty pleasure.
We waren niet de enigen die
Babbelonië aanzetten, destijds
keken er wekelijks 5 miljoen men
sen naar. Er moest een woord
geraden worden. Cryptische
beschrijvingen zorgden, vaak door
een dubbelzinnige lading, voor
hilariteit. Als het woord niet
geraden was, werd er een attri
buut getoond met een hoog melig
heidsgehalte dat de oplossing
dichterbij moest brengen. Daar
straks, op de terugweg van het
Verpleeghuis, schoot me het tv-
programma te binnen.
Het had moeite gekost om ma uit
bed te laten komen. De andere be
woners waren al bijna klaar met
hun lunch, ik vond dat ma iets
moest eten.
Ma zat tussen Jo en Ad aan
tafel. Ze zei: „Ier glo mar sok br
samop."
Ik knikte.
Jo zei tegen mij: „Ben je daar
geweest?"
Ik antwoordde: „Waar, Jo?"
Ze dacht dat ik zei 'Ja, Jo', en ze
vroeg of het er druk was.
„Waar?" vroeg ik nogal hard.
Ma, overgevoelig voor geluid,
kromp ineen.
„Nou, in Gouda natuurlijk", zei
Jo.
„O, Gouda", antwoordde ik, mijn
volume matigend, voor ma. „Nee
Jo, het was totaal niet druk daar."
Ze zei: „Nee, hè. Maar het kan
er druk zijn."
Ik knikte. „Absoluut."
Ma maakte aanstalten om een
hapje te nemen. Ze zei: „Wir'p nek
blo gr mah."
Ik knikte, glimlachte en streek
over mijn moeders haren. Toen
nam ze een hapje. En nog een.
En nog een.
Ik keek opzij naar Ad.
Ad zei: „Ze zeggen wel van die
dingen, maar je kan me nog meer
vertellen." Hij lachte en ik lachte
terug en ik zei wijzend op zijn kop
thee: „Neem nog een slok, Adje."
Dat ik hem regelmatig schou
derklopjes geef, vindt hij prettig.
Hij pakt mijn hand ook weieens
beet en dan ga ik zingen of ik
trek een gekke bek en dan doet
hij mij na.
Ma at intussen goed door. Ze
knikte naar de overkant van de
tafel waar de twee Annekes zitten.
Ma zei: „Wop la bam oro."
„Dat weet ik ook niet, ma, maar
ik denk dat dat wel goed is."
Toen zei Adje: „Jij bent me...
Jaha. Jaha." Hij lachte en zei: „Dat
dus als ik..." Hij wees naar de
gang. „Dan kan ik ook..." Hij
lachte nog harder.
Als Ad lacht ben ik altijd op
gelucht.
Jo zei: „Maar was het daar nou
druk?" Ze keek me indringend
aan.
„Het viel tegen", zei ik.
„Wat?" Jo hoort niet zo goed.
„Het was niet druk", zei ik zo
hard dat ma weer in elkaar
kromp.
Met ma heb ik jaren geleden de
'Toren van Babel' gezien. Het
schitterende kunstwerk van Pieter
Brueghel de Oude hangt in mu
seum Boymans van Beuningen.
Mijn christelijke oom Jan had
me als jongetje het verhaal uit de
Bijbel verteld, over de overleven
den van de zondvloed die een
toren bouwden die tot aan de
hemel moest reiken en dat God
dat niet wilde en verwarring
zaaide door alle mensen een
andere taal te laten spreken.
Van hem leerde ik wat een
Babylonische spraakverwarring
was, maar nu pas, op bezoek
bij mijn moeder en haar mede
bewoners, snap ik de essentie.
magazine 37
S REAGEREN?
magazine@persgroep.nl
WG