De huisarts is uiteindelijk degene die de vraag stelt waar wij allemaal te laf voor zijn: 'Met welk doel ben je naar Nederland gekomen?' Zie dan maar weer overeind te komen, in je korset spartelend als een omgekeerde schildpad. En toch. Hardnekkig houdt mijn broertje vast aan zijn plan: aansterken en dan op vakantie naar Nederland. Whatsappen wordt steeds lastiger met dat beroerde zicht. Nou en, dan stuurt hij toch voortaan gewoon inge sproken berichtjes? Zo blijft hij proberen praktisch te denken. Al moet hij tijdens de loop van mijn verblijf in Wenen (inmiddels is zijn moeder ook overgekomen) erkennen dat dat aansterken niet zo snel gaat als hij had gehoopt. Eten houdt hij nauwelijks binnen en ook bewegen gaat steeds moeizamer. Hij sterkt niet aan, integendeel. Het gaat elke dag een beetje minder. Dat wordt pijnlijk duidelijk wanneer blijkt dat een gewone lijnvlucht naar Nederland er niet eens meer in zit; de maat schappij durft het niet aan. Dus gooit mijn broertje zijn plan om: eerst maar naar Neder land zien te komen, en dan daar verder aan sterken. Dat we uiteindelijk toch in Nederland terechtkomen is uitsluitend te danken aan de trouwe groep pilotenvrienden. Die regelen binnen 24 uur een speciale ambulancevlucht. Met een ziekenauto wordt mijn broertje vanaf zijn appartement naar een speciaal vliegtuigje op de luchthaven van Wenen gebracht, en na de vlucht zal er opnieuw een ambulance klaarstaan om hem in Nederland op het juiste adres af te leveren. Duivels dilemma Op de ochtend van de vlucht melden zich al vroeg vrienden bij het Weense appartement om gedag te komen zeggen. Krampachtig doen we opgewekt, maar allemaal hebben we dezelfde vraag in ons hoofd: zou hij hier ooit nog terugkomen? De kans is klein. Maar ook mijn broertje laat zich niet kennen. Als hij door twee stevige broeders op de brancard wordt geholpen, informeert hij 'waar die blonde verpleegster is die op de website wordt beloofd?' Het is een illuster gezelschap dat arriveert bij het klaarstaande toestelletje. Want behalve mijn broertje mogen ook zijn moeder en ik mee (al moet een van ons dan wel de hele weg liggen, er is maar één zitplaats beschikbaar). En natuurlijk reist ook de kat mee; nadat securitybeeld uitwijst dat hij geen bolletjes heeft geslikt, wordt het diertje met reis mandje en al in de riemen vastgezet. Even later taxiën we over de luchthaven van Wenen. De luchthaven waar mijn broertje honderden keren zelf de gang naar de start baan maakte, om zijn passagiers een paar uur later elders af te leveren. We zien ze staan in de verte, de toestellen van Austrian Airways. Ik zou er wat voor over hebben om te weten wat er nu in zijn hoofd omgaat. Mijn broertje kijkt naar buiten en zegt niks. De huisarts is uiteindelijk de gene die de vraag stelt waar wij allemaal te laf voor zijn: „Met welk doel ben je naar Nederland gekomen? Is dat om je laatste levensfase door te brengen? Of wil je nog een behandeltraject in?" De vraag overvalt mijn broertje toch nog. Hij wil aanster ken en dan verder zien. „Kan er niet eerst bloed worden afgeno men en onderzocht? Misschien heb ik te weinig ijzer, en voel ik me daarom zo slapjes." De huis arts is zo sportief om het spelletje mee te spelen; natuurlijk kan er iemand langskomen om bloed te prikken. Het is geen verrassing dat de uitslag, een paar dagen later, nogal tegenvalt. Geen enkele waarde is goed. IJzer, natrium, lever- en nier-functie; er is niets wat tot enig optimisme stemt, en dat zegt de dokter dan ook eerlijk. Zijn lichaam mag dan steeds zwakker worden, mijn broertjes geest houdt moedig stand. On danks de pijn weigert hij dagen lang de aansluiting van een morfinepomp, want, zo zegt hij zelf: „Dan is het einde verhaal." Voor hem een duivels dilemma, maar ook voor mij een mentale spagaat. Een leven zonder mijn broertje kan ik me gewoon niet voorstellen. Maar tegelijkertijd wil ik niets liever dan een eind aan zijn pijn, aan de strijd die elke ademteug inmiddels lijkt te worden. Op een ochtend, precies een week na aankomst in Neder land, vraagt hij opeens verras send helder: „Wat vind jij er nou van, zusje?" Mijn hart klopt in mijn keel. Maar ik heb altijd beloofd eerlijk te blijven en dus zeg ik: „Ik vind dat je alles gegeven hebt. Dat je nu je rust hebt verdiend. Maar pas op het moment dat jij daar aan toe bent." Even kijkt hij me aan, dan zegt hij: „Ja, ik denk dat ik daar nu aan toe ben." Aanvaring Zo kan het dus dat er de volgende ochtend een kudde olifanten op bezoek is; de morfinepomp is aangesloten. Tijdens de nacht heb ik bij hem in de kamer gelegen, op de bank. „Dat hotel, is dat nou wat?" hoor ik hem midden in de nacht duidelijk vragen. „Ja hoor, prima hotel", reageer ik. Maar als hij daadwerkelijk wil opstappen („Kom, dan gaan we erheen") moet ik al mijn overredings kracht gebruiken om te zorgen dat hij blijft liggen. Ik beloof hem dat we na het slapen op reis gaan. „Dat is goed zusje." 's Ochtends is hij, op de olifant na, opnieuw helder. Is blij met de vriend die voor hem van vakantie is teruggekomen en heeft een aanvaring met de spraakbestu- ring van zijn iPhone. Damesstem: „Ik ben bang dat ik u niet hele maal versta." Mijn broertje (die inderdaad steeds moeilijker praat): „Nee, dat snap ik." In de loop van de middag gaat zijn ademhaling steeds trager. Hij dommelt weg. Hoe lang zit er tussen elke adembeweging? Vijf seconden? Tien? Met zijn drieën (vader, moeder, ik) zitten we bij hem als de volgende ademhaling wel heel lang uitblijft. Voorzichtig voel ik naar een hartslag. Ik ben intens opgelucht; zijn lijden is voorbij. Ik ben intens verdrietig. Ons lijden is net begonnen. Dag lief broertje. Bedankt datje er was. 30 zaterdag 15 oktober 2016 WG

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2016 | | pagina 91