ZEELAND GEPEILD
2 BUITEN
Stadsdichterstegel
geeft hij toe: „De tijd dat mensen hun huizen
uitkwamen om een voorbijrijdende auto na te
kijken is voorbij, maar nog steeds valt het op
als er een vreemde langskomt, en vraagt men
zich af: waar gaat die naartoe?"
Hij wandelde veel over de dijk en staarde naar
de Oosterschelde. Dan bekroop hem de twij
fel. Hij heeft het beschreven in zijn gedicht
'Wachten op iets', dat begint met de ontboeze
ming: 'Ik wist het.' Dan keek hij richting het
zuidwesten, zegt hij, en werd zich - naast de
vele herinneringen - bewust van een andere
wereld: het echte leven. Mijmeringen die
haast naadloos in het gedicht zijn verwerkt.
Hij noemt zichzelf een laatbloeier in de poë
zie. Ondanks alle literaire activiteiten die hij
ontplooide naast zijn werkleven. Twintig jaar
werkte hij bij Pechiney, de aluminiumfabriek
in het Sloegebied, als ploegbaas voor de trans
portafdeling waar vrachtwagens, treinen en
vrachtschepen aluinaarde laadden en losten.
Daarna was hij vijftien jaar conciërge op een
school voor kinderen met gedrag- en leerpro-
blematiek. Intussen richtte hij samen met an
deren het tijdschrift Nieuw Zeeland op, was
redactielid van Nehallennia en verschenen
proza en poëzie van zijn hand in verschillen
de tijdschriften. Van het Zeeuwse Ballustrada
was hij meer dan 20 jaar redacteur en verzorg
de hij een speciaal nummer over Hans Verha
gen, een van zijn Zeeuwse favorieten.
Sinds zijn zestigste is hij fulltime schrijver en
dichter. Zijn stadsdichterschap heeft hij in
een mengeling van plezier en ambivalentie
volbracht. Het gaat hem om het systeem, bena
drukt hij. En niet om de personen. Maar het
zou wel iets breder gedragen kunnen worden.
Dat hij de hofnarrol nauwelijks kon vertolken,
vindt hij jammer: „Spiegelen en plagen hoort
er immers bij. Hofnarren waren intelligente fi
guren, geen lapzwansen. Ze moesten stad,
schepenen en schout prikkelen. Tegenwoordig
ontbreken die elementen. Het is een brave,
linkse hobby geworden. De burgerij zit dus
In deze serie reizen we de pijlen achterna. Wekelijks landt er
eentje lukraak op de kaart van Zeeland. En precies daar, op
die toevallige plekken waar ze natrillend wijzen, nemen we
poolshoogte. Op akkers waar bieten op de rooier wachten,
op borrelende schorren en slikken, in door westenwinden
getekend bosgebied, op dromerige duinen - elk stukje
Zeeland heeft een verhaal.
KATTENDIJKE
Er is veel veranderd in korte tijd,
zegt hij. Twee maanden geleden
ging zijn hond dood. De golden re-
triever waarmee hij regelmatig
vanuit Kattendijke naar de dijk
slenterde. En terwijl Sandy rond
dartelde, meeuwen opjoeg en
soms einden achterbleef om van alles in het
hoge gras te besnuffelen, mijmerde hij over
een volgend optreden en een passende strofe.
Zijn benoeming als stadsdichter van Middel
burg voor de jaren 2013 en 2014 was indertijd
niet onomstreden, vertelt Theo Raats (68). Ge
boren in 's-Gravezande en opgegroeid in
's-Heerenhoek, heeft hij weliswaar ooit ruim
twee decennia in de provinciale hoofdstad ge
woond, maar als een van de bezwaren gold
dat dit ten tijde van zijn uitverkiezing niet
meer het geval was: „Saar en ik leven nu al
twaalf jaar hier. Ik had wel van die middel
eeuwse hekelgedichten willen schrijven over
alle 'ins and outs,' de hele en halve waarhe
den, maar het was inderdaad lastiger dan ik
had gedacht om de verbinding met Middel
burg te ervaren vanuit deze stilte."
Ruim vijfhonderd inwoners kent Kattendijke,
gelegen tussen de boomgaarden op het voor
malige eiland Zuid-Beveland. Het is ontstaan
door de stormvloed van 1134, toen er een
groot gebied ten noorden ervan is ondergelo
pen, weet hij: „De Deesche watergang die ont
stond, is er nog steeds. Daarna werd alles hier
met een hoge dijk beveiligd." En hoewel het
gehucht al sinds 1251 als parochie wordt ge
noemd, is het toch iets anders dan een stad,
Daar lig je dan, zorgvuldig bewaard,
op een plein waar enkel nog gedachten zijn.
Je voelt de ruimte na het laatste vers
als je terugblikt en het verleden weg ziet deinen
op de cadans van lang vergeten woorden.
Al jaren schittert in je oog het zilver
dat maar geen goud wil worden, maar
wat moet je als je geen afscheid kunt nemen
van jezelf. Je kijkt naar wat voorbij is zoals je
altijd doet en je weet: dit komt nooit meer goed.
Theo Raats
De ruimte
na het
laatste vers
door Jacoline Vlaander
Ter gelegenheid van de bijzetting van zijn stadsdichterstegel op 21 april 2015
Theo Raats foto Jacoline Vlaander