ZEELAND GEPEILD
2 BUITEN
In deze serie reizen we de pijlen achterna. Wekelijks landt er
eentje lukraak op de kaart van Zeeland. En precies daar, op
die toevallige plekken waar ze natrillend wijzen, nemen we
poolshoogte. Op akkers waar bieten op de rooier wachten,
op borrelende schorren en slikken, in door westenwinden
getekend bosgebied, op dromerige duinen - elk stukje
Zeeland heeft een verhaal.
HET ZWIN
Hij is hier geboren en getogen,
zegt hij. Tussen de oude wal
len en de zeedijk. En vermoe
delijk zelfs in een voormalig
houten soldatenwachthuisje,
omdat het op oude kaarten bui
ten de rooilijn valt en eenmaal
uit stenen heropgetrokken pas een woonhuis
werd. „Het leek op zo'n vierkant gebouwtje
met een of twee verdiepingen, waarvan er des
tijds langs vaarwegen wel meer stonden. Net
als het wachthuisje dat ter hoogte van het
toen al verdwenen Fort Terhofstede stond."
Dat sinds 1604 onder prins Maurits een groot
deel van het gebied veroverd was, vertelt hij
ook aan toeristen en inwoners van de streek
tijdens de rondleidingen die hij voor Stichting
Evenementen Retranchement verzorgt; en dat
de rechteroever van Het Zwin indertijd defini
tiefin Staatse handen kwam en ook het wacht
huisje er uiteindelijk niet lang stond. Want re
doute Berchem verrees op die plaats, een vier
kant fort met aarden wallen, omgeven door
een gracht. En aan het einde van de 17e eeuw
werd ook dat met veel vaart gesloopt.
„Het waren roerige tijden", grinnikt Martin
van der Sluis (43) aan de rand van de Kleine
Paspolder. Omgeven door een ringdijk die 'de
Weg om den Paspolder' heet, is het een voor
malig schoreiland in Het Zwin ten noorden
van Sluis en vernoemd naar 't Pas ofwel het
Paswater, de haventoegang tot het oude stad
je. „Het Zwin was van oorsprong de zeearm
die Brugge met de Noordzee verbond", zegt
hij. „Een belangrijke vaarroute, met Sluis en
Damme als voorhavens. Een heel welvarende
streek waar veel gebeurde en waar ook veel
om gevochten is. Maar de verzanding door de
eeuwen heen heeft het compleet veranderd.
En nu is het een natuurreservaat; met een kre
kenstelsel dat zeldzaam is in Nederland."
Het is hem vertrouwd, vertelt hij. Het hele ge
bied. Zijn ouders hadden hier een agrarisch
loonbedrijf en van jongs af aan werkten zijn
broer en hij erin mee; zaaien, maaien, oog
sten, en leren omgaan met ploegmachines en
tractoren. De pieken en dalen van het sei-
zoenswerk spoelden als eb en vloed door hun
gezin: „Wanneer het graan naar binnen
moest, werkten we dag en nacht door, soms
wel honderd uur per week. Dat was buffelen.
Maar het is mooi en concreet werk: je weet
precies welke klus er geklaard moet worden
en je ziet hoeveel je al hebt gedaan en hoeveel
voren en gemeten je nog moet - nog twintig
keer over het land op en neer, nog tien, nog
vier... en ja, net voor de regen binnen. Dat is
elke keer weer kicken. En daarna werd het dan
een tijdje rustiger."
Hij heeft goed verdiend in die jaren. Hij had
meer te besteden dan zijn vrienden, want hij
was verzekerd van een regelmatige inkomens
stroom. Maar als zoon van de baas werd hij
niet gespaard, grijnst hij. Bij nacht en ontij
haalden ze hem als eerste uit zijn bed, voor
het zwaarste werk: „We werkten op een per
ceel nabij Knokke. Het grensde aan de spoor
lijn. Wanneer het mistte, moest je goed uitkij
ken; op die machines hoorde je toch al bijna
niets en zag je opeens de lichten van die loco
motief opdoemen - dan leek het of-ie recht op
je afkwam." Ook werd hij als zestienjarige 's
nachts eropuit gestuurd om boeren in België
te assisteren bij het graszaad maaien: „Dat zit
in droge huisjes en zou loslaten en verwaaien
als je dat bij daglicht doet, terwijl in de be
dauwde donkere uren die huisjes om het zaad
plakken, ook als het omgesneden wordt." Hij
kijkt genietend rond: „Dus daar ging ik met
de tractor, in mist en regen, over de smalle, on
verlichte binnenwegen."
Hij wijst naar de skyline van Sluis, waar hij na
zijn studie nog bij de Rabobank werkte en je
in de haantjes op het Belfort de zon ziet weer
kaatsen; naar de exclusieve badplaats Knokke,
waar in het ziekenhuis zijn zoon geboren is;
naar de contouren van Zeebrugge, met één
van de belangrijkste en modernste havens in
Europa, en naar de duinen van Cadzand-Bad:
„Het blijft een gebied waar veel gebeurt. En
voor een krimpregio boeren we niet slecht."
Na de heao in Vlissingen en Breda is hij terug
gekeerd naar zijn geboortegrond. Hij heeft de
locatie van het loonbedrijf van zijn ouders
overgenomen en woont er nu met zijn gezin.
De loodsen verhuurt hij. Werken doet hij bij
Wolter Dros, een ingenieursbureau in Hein-
kenszand, waarnaar hij dagelijks op- en neer
rijdt.
Hem wordt wel eens gevraagd wat hij toch in
deze uithoek zoekt. Het is maar hoe je het be
kijkt, zegt hij dan: „Hier vandaan ben ik im
mers sneller in Parijs dan in Amersfoort. Wij
leven hier op het continent. En de rest - daar
op de eilanden."
In deze glooiende streek gaat het om een ande
re hartslag, weet hij. Al is er zelfs in de laatste
drie decennia veel veranderd: „Het lijkt wel
gisteren dat ik hier tarwe oogstte", glimlacht
hij, en wijst over het omgeploegde land waar
de droge brokken klei in rechte voren liggen
losgeschept, zover het oog kan reiken.
Verleden en heden komen samen. De sporen
ervan vindt hij bijna dagelijks in zijn eigen
achtertuin: „Munten, potscherven, haaientan-
den." Samen met zijn zesjarige zoon graaft hij
van alles op langs dijken en wallen: „En spe
lenderwijs ontdekt ook hij dat de geschiede
nis hier aan zijn voeten ligt."
U- i r -i
i
Ik ben sneller
in Parijs dan in
Amersfoort
door Jacoline Vlaander
Martin van der Sluis foto Jacoline Vlaander