Statenloos Dreigend hangen zwarte rookwolken boven het centrum van Breda. Op 29 oktober 1944 bieden de Duitsers nog steeds fel verzet te gen de oprukkende Eerste Poolse Pantserdivi sie. Terwijl de gevechten telkens weer op laaien, wordt soldaat Piotr Jan Nowinski ach ter het pantser van zijn Bren Carrier opeens afgeleid. Tussen de Bredanaars die uitbundig hun bevrijders verwelkomen, ziet hij een meisje in het zwart. In de roes van de bevrij ding klautert ze op een langs ratelende tank. Sinds zijn aankomst op de Norman- dische invasiestranden heeft de Poolse soldaat Jan Nowinski hon derden vrolijke meisjes gezien. Maar in Breda ziet hij er een die hij niet meer uit zijn gedachten krijgt. Twee dagen nadat de Duitsers door de Polen Breda uit zijn gejaagd, strijkt Nowinski de plooien van zijn uniform recht, wandelt de bin nenstad in en belt doodgemoedereerd aan bij het huis van Ciska Willigers, het meisje in het zwart. Anderhalfjaar later is het stel getrouwd. Een dochter, Martha, volgt snel. Zo op het oog lijkt het geluk compleet, maar dat is het niet. Het einde van de Tweede Wereldoorlog brengt voor Nowinski geen echte bevrijding. Het is het bittere lot van de Eerste Poolse Pantserdivi sie van generaal Stanislaw Maczek. De Polen bevrijden de ene na de andere stad, maar hun echte doel wordt niet bereikt: een terugkeer naar een vrij Polen. Want de nazi's zijn dan misschien wel weg, intussen zijn het de sov jets die in Polen de lakens uitdelen. Het ver drag van Jalta, waar Churchill, Roosevelt en Sta lin de wereld in invloedssferen hebben ver deeld, kost de Polen hun bevrijding. Nowinski en zijn kameraden moeten zichzelf maar zien te redden: statenloos, ver van huis, hun familie onbereikbaar. „Ik heb gevochten van Normandië tot aan de Duitse Noordzeekust, maar het was niet ons doel om België te bevrijden. Of Nederland. Dat was mooi meegenomen, maar niet ons doel. Dat was Polen. De politiek heeft ons dat afgeno men...", zegt de 91-jarige. Na de demobilisatie van de pantserdivisie in 1947 komt Nowinski in een soort niemandsland terecht. „Ik was geen Pool meer, maar ook geen Nederlander... Ik was niets. Statenloos. Ik moest het doen met een pasje dat werd gegeven aan mensen die geen enkele nationaliteit hebben." Het besef dat de geschiedenis een onverwach te en ongewenste wending krijgt, begint te da gen wanneer de oorlog op zijn einde loopt. De Polen zien dat de Russen massaal oprukken in Oost-Europa. De propaganda jubelt over het ze gevierende Rode Leger dat de fascisten vernie tigt en dat wordt begroet door een blije, uitgela ten bevolking. Maar de Polen zetten grote vraagtekens bij die verhalen. Zij beschouwen de komst van de sovjets niet als een bevrij ding. Eerder als het begin van een nieuwe be zetting. Bijna alle Polen hebben slechte herinneringen aan het Rode Leger. Niemand is vergeten dat de Russen in september 1939 het oosten van Po len óók al eens zijn binnengevallen. Dat ge beurt na het tekenen van het beruchte Molo- tov-Ribbentrop-pact, waarin Hitler en Stalin af spraken hadden gemaakt over de verdeling van Polen. Die overeenkomst houdt stand tot juni 1941, het moment dat de nazi's alsnog Rusland binnenvallen. Vóór die onverwachte Duitse invasie gaan de sovjets als beesten te keer in 'hun' deel van Po- Piotr Jan Nowinski door Nico Schapendonk len. Zo vermoordt de Russische geheime dienst NKVD bij het plaatsje Katyn duizenden Poolse officieren. 'De bolsjewieken kunnen zeer wreed zijn', constateert een geschokte Winston Churchill in 1943. Maar met een opval lende nonchalance laat de Britse premier nog hetzelfde jaar, tijdens een conferentie in Tehe ran, weten dat Stalin het stuk Oost-Polen mag houden dat hij in 1939 ook al heeft bezet. Churchill staat dan ook met zijn rug tegen de muur. Hij is zich pijnlijk bewust van de Britse zwakheid en koestert geen enkele illusie dat Engeland het Rode Leger kan dwingen om weg te gaan uit Polen, als het er eenmaal zit. De Amerikaanse president Roosevelt ligt ook niet erg lang dwars. Hij heeft de Russen nodig voor de oprichting van de Verenigde Naties en de oorlog tegen Japan. Dus wordt in februari 1945 tijdens de Conferentie van Jalta vastge legd dat Polen verdwijnt achter wat later be kend wordt als het IJzeren Gordijn. „De rust die de bevrijding zou moeten brengen, is nooit gekomen voor onze vaders", zegt Tonnie Figla- rek-Drozdowski, wier vader net als Jan No winski soldaat was in de divisie van generaal Maczek. Haar zus Clazien Broeders-Drozdows- ki knikt bevestigend: „Natuurlijk, onze vaders wisten dat ze iets goeds hadden gedaan, maar de blijdschap, de euforie van de bevrijding... Die zat niet diep. Het was maar een dun korst je. Tja, uiteindelijk waren ze door alles en ie dereen verlaten." Het gevoel van verlatenheid wordt gevoed doordat de dankbaarheid van de doorsnee Bre- danaar al vrij snel omslaat in desinteresse. Jos Figlarek, zoon van een Poolse bevrijder, herin nert zich hoe frustrerend dat was voor zijn va der. „Pas jaren na de oorlog komen er officiële herdenkingen en worden de Polen tot erebur ger van de stad benoemd. Daar waren ze heel erg trots op, dat wel. Maar ze vonden het wel al lemaal veel te laat. Let wel, toen ze hier terecht kwamen, hadden ze helemaal niks. Hulp kre gen ze niet. Integendeel, ze moesten het zelf maar zien te rooien. Ze hebben Breda bevrijd, maar op hun werk werden ze uitgelachen van wege dat rare taaltje dat ze spraken. Die min achting werd heel sterk gevoeld. Je moet niet vergeten dat de Polen een trots volk zijn, met een groot rechtvaardigheidsgevoel. Dus dit deed pijn. Veel pijn." Bredase meisjes verzachten een deel van de pijn. Zo'n driehonderd Polen blijven in de stad hangen, nadat ze er zijn getrouwd. Terwijl de bevrijders hun leven weer op de rails proberen te krijgen, moeten ze wennen aan het idee dat ze de familie en vrienden die ze in 1939 heb ben verlaten misschien nooit meer zien. Dat valt niet mee. De herinnering aan Polen wordt levend gehou den door de oprichting van Poolse verenigin gen en door veel over het vaderland te praten. Over de steden en dorpen, de mooie tuinen, de bossen waar je zo lekker kan jagen... Maar over politiek gaat het nooit. Dat is niet aan de orde. Er is veel wantrouwen, ook onder de vetera nen zelf. Zelfs aan deze kant van het IJzeren Gordijn. Polen is onbereikbaar geworden. Met tragische gevolgen, herinnert Tonnie Droz- dowski zich: „Vijfjaar na de oorlog overleed de moeder van mijn vader in Polen. En hij kon er niet heen. Het was zo treurig... Zo triest." Jaren later, wanneer in de jaren zestig een pe riode van dooi intreedt in de Koude Oorlog, mogen de oud-strijders terug naar hun vader land. Soms loopt zo'n bezoek uit in een com pleet drama. „Wij, de kinderen, dachten dat het goed zou zijn voor ons pa om naar Polen te gaan. Maar het pakte heel anders uit. Het be gon al bij de Poolse grens... Die angst. Ver schrikkelijk. Mijn vader was heel de tijd bang. Dat hij iets verkeerd zou zeggen, dat hij zou worden opgepakt, dat ons iets zou worden aan gedaan. Hij raakte helemaal de kluts kwijt", herinnert Drozdowski zich. „We zijn dan ook eerder naar huis gegaan dan gepland. Toen we weer terug waren was ons pa helemaal kapot. Total loss. Een gebroken man..." Veteraan Jan Nowinski heeft het ook allemaal meegemaakt. Hij ging pas dertien jaar na de be vrijding van Breda voor het eerst terug naar Po len, het land waar ze eigenlijk niet langer ge wenst waren. Het was een ongemakkelijke reis. „Met zo'n raar paspoort voor statenlozen werd ik er bij de Poolse grens altijd uitgeplukt. De grenswachten vertrouwden het niet. Dat werd pas minder toen ik de Nederlandse natio naliteit kreeg. In Breda werd ik trouwens óók in de gaten gehouden. Met de regelmaat van de klok kwamen mensen van de vreemdelingen politie langs. Om te kijken of ik me wel netjes aan de regels hield, waaraan statenlozen zich moesten houden. Later hoorde ik dat ik ervan werd verdacht voor Polen te spioneren. Onzin, want in Polen vertrouwden ze me ook niet." Toch werd zijn reis naar Polen een aangrijpend weerzien. „Heimwee heb ik niet heel erg ge had. Maar toen we met het boemeltje uit Poz- nan aankwamen in Nowe Miasto en mijn broer me stond op te wachten met een grote bos bloemen, toen was ik toch wel heel erg blij dat ik weer terug was op de plek die ik in 1939 ben ontvlucht." Toen het reizen wat makkelijker werd, gingen de voormalige Polen vaker terug naar hun ver loren vaderland. Maar er was al een kloof ont staan. Nowinski: „Mijn familie dacht dat we stinkend rijk waren. Ik weet nog dat ik een Tra- bant heb gekocht, waarmee we naar Polen zijn gereisd. Eenmaal aangekomen zag ik dat mijn stiefvader in een erker van ons ouderlijk huis stond, dus ik toeterde. Maar hij reageerde niet. Later vroeg ik hem: 'Waarom zei je niets?' Mijn stiefvader zei: 'Ik zag een Trabant. Ik dacht dat jullie wel met een Mercedes-Benz zouden ko men..." Nowinski is nooit de warmte vergeten waar mee hij en zijn gezin destijds door zijn Poolse familie werden begroet. Maar tegelijkertijd hing er altijd iets ongemakkelijks in de lucht. Een gevoel van onvrijheid. „Overal zaten com munisten", herinnert Nowinski zich. „Alles moest stiekem. Over politiek praten was al he lemaal niet aan de orde. We werden altijd afge luisterd." Pas in 1989, na de val van de Berlijnse Muur, kwam er een einde aan een tijdperk van wan trouwen en onvrijheid. Ook Polen, dat zich dankzij de vakbond Solidariteit een weg naar de vrijheid had gevochten, werd weer een ge woon land. Eindelijk vrij. Voor de Polen in Breda was het natuurlijk fan tastisch nieuws, maar te laat. „Als bevrijder van Breda heb ik de bevrijding van Polen eigen lijk niet meegemaakt. Maar ach, ik heb daar nooit lang bij stil gestaan. Die kans krijg je ook niet, want er gebeurt van alles. Ik kwam mijn vrouw tegen, ging trouwen, kreeg een kind, werk... Het leven gaat verder." I I 1 Hl o Piotr Jan Nowinski en zijn vrouw Ciska.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2014 | | pagina 95