Keublok
BUITEN 13
WOENSDAG 6 FEBRUARI 2013
door door Gerard Smallegange
Zo'n vijftig jaar geleden passeerde
er bij notaris Klop in Kortgene
een perceel grond uit de Soeleker-
kepolder tussen Geersdijk en
Kamperland. Dat perceel, in agrarisch
Zeeuws als 'blok' aangeduid, heette het
Keutjesblok of Keublok. Of ik wist waar
die naam vandaan kwam...
Keuen en keutjes zijn al veel op mijn
weg gekomen in het cultuurhistorisch
veldterrein van Zeeland. Keutjes worden
vooral gevonden op Walcherse of
West-Zeeuws-Vlaamse stranden. 'Keu-
tje' is de Zeeuwse benaming voor een
kaurischelp. En die prachtige schelpjes,
parelmoer glanzend, ovaalvormig met
een keurig spleetje in het midden, spelen
al meer dan vier eeuwen een rol in de
Zeeuwse samenleving. Die Kauries zijn
te vinden in de archipel van Oost-Indië,
waar ze vaak gebruikt werden als betaal
middel. Onze VOC-mensen brachten ze,
aanvankelijk voor de aardigheid, mee uit
Indonesië. Iedere Zeeuw wilde wel zo'n
prachtig glanzende schelp op z'n schoor
steen of in de pronkkast leggen. Vrou
wen regen er kettingen en snoeren van,
boerenmannen droegen ze aan hun hor
logeketting. Geleidelijk aan raakten ze
overal in Europa een bekend en gewild
artikel. In Frankrijk, Italië en Spanje wer
den ze 'porca' genoemd. Oftewel keutje,
net als bij ons. Waarom die rare naam?
Gezien de vorm van de schelp voor de
hand liggend. Keutje en porca zijn vanaf
de middeleeuwen de platte benaming
voor het vrouwelijk geslachtsdeel. Waren
de keutjes in de zeventiende eeuw nog
betrekkelijk kostbaar omdat er zo weinig
van werden ingevoerd, in de achtiende
eeuw veranderde dat grondig. De slaven
handel kwam op en de slavenhandelaars
in West- en Oost-Afrika hadden ook de
keutjes ontdekt, en wilden betalen met
die schelpen. Toen kwam er een massale
handel op gang. De VOC verzamelde in
alle Indische wateren de kaurischelpen,
en stuurde schepen vol geladen met die
keutjes naar Nederland, en speciaal naar
Zeeland. Want vooral daar vandaan werd
de slavenhandel door de WIC geïnitieerd
en georganiseerd. De WIC kocht de schel
pen en bracht ze naar West-Afrika om ze
in te ruilen voor slaven die vervolgens
naar het continent Amerika werden ge
bracht. Herhaaldelijk zijn er schepen vol
keutjes vergaan of gestrand, en gek ge
noeg vlakbij de thuishavens in Walche
ren. Vandaar dat er nog steeds keutjes op
de Walcherse stranden gevonden wor
den. Daardoor zijn ze al lang en overvloe
dig aanwezig in Zeeland. Bij oudere boe
renfamilies tref je ze vaak aan in een laa
tje van het kabinet. Maar hoe kwamen
de keutjes nu op de zware grond van de
Soelekerkepolder? Ook dat is eenvoudig
als je de Zeeuwse historie kent! Ten zuid
westen van het huidige Kamperland lag
tot 1530 het dorpje Soelekerke. Dat ver
dronk bij de Sint-Felixvloed in novem
ber 1530. Het-dorpje verdween in het wa
ter, de polders eromheen bleven drijven.
Er ontstond een slikkengebied met diepe
geulen. In de achttiende eeuw is een
schip volgeladen met keutjes op weg
naar de haven van Veere (waar diverse
'slaven'-reders woonden of een pakhuis
hadden) de weg kwijtgeraakt en ge
strand. In 1818 zijn de schorren en slik
ken daar ingedijkt en dertig jaar later is
er nog een polder vóór gekomen; de Spie
ringpolder. En zo komt het dat ver van
de zee, midden in de polder een stuk
land is waar bijzondere schelpen liggen.
Waterhoentjes in de sneeuw.
Een buizerd bleef gewoon zitten terwijl ik passeerde... Koolmezen zingen alweer dat het een lieve lust is.