spectrum 2 Zaterdag 11 augustus 2012 tekst Jan van Damme fotografie Mechteid Jansen Locatie: een bejaardenhuisje in een buitenwijk van Burgh-Haamstede. Tafereel: Toos Blokland, 89 jaar, soms verontwaardigd, soms boos, altijd fel, vaak vrolijk; ze zit in een fauteuil in de hoek van de kamer, Yorkshire Terriër Thandi op schoot; gekleed in een witte broek met een kleurig setje erboven; als ik oranje zeg wijst ze me terecht: oranje is vandaag de dag voor sportgekken, haar kleur heet apricot. Aanleiding: Op tafel ligt het boek Vrou wenleed, Dagboek van een jonge vrouw vanuit Darmo-wijkkamp (Soerabaja) en Halmaheira (Semarang) in Nederlands- Indië 1 maart 1942- maart 1946. Toos Blokland is de jonge vrouw in de subtitel. Het dagboek verschijnt woensdag 15 augustus, de dag dat de bevrijding van Indonesië op 15 augustus 1945 wordt herdacht. Er is al veel over de oorlog in Indonesië en de Japanse bezetting geschre ven. De wreedheden in de kampen, de honger, ziekte en ellende, het is allemaal benoemd. Maar dagboeken van kamp slachtoffers zijn er niet. Tot nu toe. Toos Blokland hield tijdens haar internering in Soerabaja en Semarang in het geheim een verslag bij. Ze verstopte de volgeschreven bladzijden in haar matras. Die dagboekpagina's worden nu in Vrouwen leed gepubliceerd. Toos Blokland: „Na de oorlog werden wij in Nederland als uitzuigers gezien. Ach, wat hadden ze het slecht gehad in Holland, ze hadden niet eens boter op hun brood. Nou, ik zal je zeggen, in het kamp in Indonesië hadden we niet eens brood. We vingen insecten en loslopende honden en katten om aan eiwitten te komen. Toen al had ik het idee: ik moet dit vertellen. Maar niemand wilde over Indië horen." „Ja, ik schreef graag. Nog altijd. Toen ik een jaar of tien was kreeg ik het boekje 'Hoe Josefien schrijfster werd'. Op school haalde ik voor dictees altijd negens. Ik wilde zingen met woorden, de klanken moesten in elkaar gaan zitten. De Nederlandse taal, tachtig jaar geleden, daar zat geen woord buitenlands bij. Liefdesverhaaltjes, gedichten, en een dagboek, ik was er van jongs af aan mee bezig. Toen het oorlog werd, en we in een kamp moesten, had ik een hutkoffer met lakens, slopen, kleren. Ik stopte daar ook mijn woordenboeken in. Engels-Nederlands, en Maleise boeken. Na de mulo had ik twee jaar handelsschool gevolgd, daar had ik Maleis geleerd. In het tweede kamp, in Semarang, was het streng verboden om te schrijven. Alle pennen, potloden, en papier moesten worden ingeleverd. Ik had alles in mijn matrasje verstopt. Nee, ze hebben het nooit gevonden." „Mijn ouders waren afkomstig van de Zuid-Hollandse eilanden. Vader uit een gereformeerd gezin met elf kinderen, Vrouwenleed Op 15 augustus wordt jaarlijks de bevrijding van Indië herdacht. Weinig aandacht, weinig erkenning van het leed - dat is het gevoel van de Hollan ders, die de bezetting van de Japanners en meteen daarop de vrijheidsstrijd van de Indonesiërs meemaakten. „Nederland liet ons in de steek", zegt Toos Blokland. Zij overleefde de oorlog en de vrijheidsstrijd, en hield al die tijd een dagboek bij. moeder kwam uit een gezin met zes kinderen. Nadat mijn vader zijn onderwij zersopleiding had voltooid, besloten ze in 1922 naar Indonesië te gaan. 'Jullie zijn gek', zei de familie. Maar ze gingen, en een jaar later werd ik geboren. Mijn vader werd directeur van een jongensschool. We woonden in Soerabaja, een mooi open huis met grote veranda's in een gegoede wijk. We hadden een kokkie, een wasvrouw, een schoonmaakster, een tuinman en een kindermeisje, een heel gezin dat achterin het huis woonde. Paradijselijk, dat is het woord. Ik voelde geen haat van de bevolking. Mijn vader nam me mee naar de kampong, waar ik arme mensen zag. Het was gezellige, blije armoede. Het is een prachtig volk. Eigen lijk zouden we allemaal Aziaat moeten worden. Wij zijn door het christendom bang voor de dood. Door het boeddhisme hebben Aziaten dat niet. Het komt zoals het komt, je hoeft geen angst te hebben dat de duivel ergens op de loer ligt. Die houding heb ik overgenomen." „We hadden zes kinderen thuis: Wim, Ary, Corry, Johan, Jannie en ik, ik was de oudste. Twee zijn er inmiddels overleden, Corry en Ary. Ons hele gezin werd in de oorlog in een kamp gezet. Vader eerst, daarna de rest in een vrouwenkamp. Johan werd daar weggehaald toen hij 17 werd. We werden uit elkaar getrokken, ik vond het verschrikkelijk. -Net voor ik het kamp in ging ben ik verloofd met Hennie. Mijn vader was toen al gevangen gezet, ik heb hem mijn ring laten zien toen wij hem mochten bezoeken op een Japanse feestdag. Een grotere discriminatie dan tijdens de Japanse bezetting heb ik nooit meegemaakt. Zij wilden een Groot-Azië stichten, net zoals Hitier aan zijn Rijk werkte. Alle blanken waren doelwit. En hoe kun je een blanke huid en blauwe ogen verbergen? Dat ging gewoon niet. We rekenden op hulp van Australië, Groot- Brittannië en Amerika, maar die kwam niet. Het kamp was een hel. Viezigheid, stront over je voeten, overlopende beerputten. Als we opgeroepen werden, probeerde ik altijd in het midden van de groep terecht te komen. Ik was lang en mager, en handig. Zo bleefilc veilig voor de knuppels van de Japanse bewakers. En lukte het me ook om uit hun klauwen te blijven, toen er meisjes voor de bordelen werden opgehaald." „Ik heb de bevrijding nooit meegemaakt. Op 23 augustus 1945 werd er een Hollandse vlag midden in ons kamp geplaatst. We moesten het Wilhelmus zingen. Maar die vlag! Overal om ons heen zagen we alleen de roodwitte vlaggen van de Indonesische opstandelingen. De Hollanders die de vlag brachten, lokten bijna een moordpartij uit. De Japanse bewakers waren onze bescher mers geworden, ze schoten hun mitrail leurs leeg op de aanstormende menigte. Dat ik hier nog zit heb ik te danken aan mijn vijand. Zo leer je in je leven te vergeven. De Hollanders hebben ons in de steek gelaten. Zes maanden na de bevrij ding zat ik nog in een kamp. Vandaag de dag maken onze politici weer dezelfde fouten. Ach, weet je, vorige week werd ik beroofd. Mijn portemonnee, gestolen uit de tas van mijn rollator, met vijfhonderd euro en pinpas erin. Na de aangifte kreeg ik een briefje met een verwijzing naar slachtofferhulp. Daar moest ik om lachen." Mijn ouders en de kinderen zijn via Singapore snel naar Nederland uitgewe ken. Mijn man Hennie-we waren net getrouwd - en ik niet. Indonesië was óns land, we wilden er wonen en werken. Eerst moest ik aansterken, met kalk- en vitamine-injecties, ik was vreselijk mager. Na eerst een miskraam gehad te hebben kreeg ik een dochter, Ingrid. Later ook een zoon, Robert. Ik had het moeilijk, huilde de hele tijd. Nu noemen ze dat posttrau matische stress. Elektroshocks hielpen niet, hadden zelfs precies het verkeerde effect: de goede herinneringen verdwenen, de slechte bleven." In 1954 zette Soekarno ons het land uit, we vestigden ons in Nederland. Hennie was een joviale koloniaal geworden, die zich hier niet thuisvoelde. In 1956 zijn we naar Zuid-Afrika vertrokken. Mijn man had daar een im- en exportbedrijf, tot het ANC hem dat onmogelijk maakte. Dat gebeurde met steun van de Nederlandse regering. In 1988 kwamen we terug in Nederland. Mijn broer Wim, die hier in Zeeland woonde, heeft ons opgevangen." „Het dagboek heb ik al die jaren bij me gehouden. Als het aan mij gelegen had, was het in vlammen opgegaan. Wie wil dat nou lezen, dacht ik. Mijn dochter heeft me tegengehouden. Ze zei: 'Het is mijn erfenis'. Nu is het er dan toch van gekomen, dat het wordt gepubliceerd. Dankbaar, dat is het woord, ik ben dankbaar dat er nu iets gezegd wordt over Indië. Ik draag het boek op aan mijn ouders. Ik heb het gevoel dat ik eigenlijk pas de laatste negen jaar ben gaan leven. Ja, ik voel me content, en heel gelukkig dat ik deze jaren nog heb." Toos Blokland: Vrouwenleed, Dagboek in Nederlands-Indië 1 maart 1942 - maart 1946 - Uitgeverij Gopher, 298pagina's, 17,50 euro. De schrijfster presenteert haar boek donder dag 16 augustus om 19.30 uur in De Drvkkery Middelburg. Toos Blokland met Thandi foto Mechteid Jansen

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2012 | | pagina 38