spectrum 4
Topnatuur in de Yerseke Moer
Een vleermuis in
huis, wat nu?
Zaterdag 23 april 2011
Jonge grutto
Doet een natuurbeheerder te veel, wat een
boer te weinig doet? Soms lijkt het er wel op.
Dat geldt met name in weidevogelgebieden.
Weidevogels zijn een oer-Hollands feno
meen en vrijwel niemand kan zich onttrekken aan de
bekoring van buitelende kieviten of jubelende veldleeu
weriken. Alleen... ze zijn in het boerenland zo ontzet
tend schaars geworden. Dat komt - daarover is geen en
kel misverstand - door de intensivering van het landge
bruik. Ontwatering, toepassing van kunstmest, herbici
den en nog allerlei andere ontwikkelingen, maken dat
er in het weiland van de boer nauwelijks nog plaats is
voor weidevogels, 't Is dat er ganzen en meerkoeten
zijn die nog voor wat leven in de brouwerij zorgen,
maar voor de rest is het wel heel erg stil geworden op
het platteland.
Om iets van de typisch Nederlandse weidevogelrijk
dom in stand te houden werden er vanaf de jaren zestig
natuurgebieden gevormd in het boerenland. Dat was
voor iedereen wel flink wennen. Ik weet nog dat ik me
zelf de vraag stelde of het allemaal niet een beetje over
dreven was en uit de hand liep... Dat was toen - rond
1975 de eerste grondaankopen gedaan werden voor de
vorming van een reservaat in de Yerseke Moer. Dat in
De Poel bij de ruilverkaveling een heggenreservaat
werd uitgespaard vonden we logisch, maar dat was in
onze optiek toch vooral om de heggen in stand te hou
den. Maar zo'n kaal gebied als de Moer...?
In het begin dachten natuurbeheerders dat het voldoen
de was om de fysieke gesteldheid van die tot natuurge
bied gebombardeerde weilanden in stand te houden.
De greppels intact laten, het weiland niet scheuren,
geen laagten dempen, dat soort dingen. Niet zelden wer
den aangekochte gronden gewoon zonder beperkingen
verpacht aan agrariërs. Totdat we er achter kwamen dat
juist in het 'gewone' agrarische gebruik de grootste pro
blemen schuilen. Maaien voor Koninginnedag in plaats
van in de traditionele hooimaand. Een veelvoud aan
weidende koeien doordat de productie steeds verder op
gevoerd werd. Geleidelijk groeide het inzicht dat de
oude boerenlandnatuur alleen intact kan blijven als je
de oude agrarische praktijk volgt Dat komt er vooral
op neer dat je allerlei dingen die de moderne boer doet,
juist achterwege laat. Geen ontwatering, geen bestrij
dingsmiddelen en vooral... geen bemesting. Mest werd
- voordat de kunstmest geïntroduceerd werd - vooral
gebruikt voor het op peil houden van de vruchtbaar
heid van akkers, en niet in het weiland.
In hun streven om de oude boerenpraktijk zo goed mo
gelijk na te bootsen zetten beheerders van graslandre
servaten in op totale stopzetting van de bemesting. En
Kievit
dat pakte in eerste instantie heel goed uit. Met de lager
wordende productie daalde ook de veebezetting en de
weidevogels voeren er wel bij. Logisch als je realiseert
dat het vertrappen van nesten door weidend vee bij de
boer één van de belangrijkste verliesoorzaken van wei
devogelnesten is. Ook de flora werd door het stopzet
ten van de bemesting steeds soortenrijker.
Het ging allemaal steeds beter tot op een breekpunt. Er
kwam in veel reservaten een moment dat de steeds ver
der voortschrijdende verschraling leidde tot afname
van bodemdieren als bijvoorbeeld regenwormen en
emelten. Die leven van organische stof en er komt een
moment dat de productie zo laag wordt dat het aantal
bodemdieren er door gaat krimpen. En juist zij vormen
de belangrijkste voedselbron voor weidevogels. Het
lijkt erop dat zelfs op de voedselrijke Zeeuwse klei hier
en daar de voedselsituatie als gevolg van het achterwe
ge laten van bemesting, minder wordt voor weidevo
gels. Er wordt, bijvoorbeeld in de Yerseke Moer voor
zichtig geëxperimenteerd met ruige stalmest Opval
lend trouwens hoe in betrekkelijk korte tijd de publie
ke waardering kan veranderen. De Moer behoort onbe
twist tot de meest gave cultuurlandschappen van Neder
land en ook als natuurgebied wordt het gebied alom ge
rekend tot de zeldzame topklasse. En da's eveneens een
kwestie van voortschrijdend inzicht
Scholekster
Ineens zijn ze er weer, die vleermuizen
als bliksemsnelle schichten in de avond
schemer. Dit is de tijd dat de vrouwtjes
beginnen samen te scholen. Ze vormen
nu kraamkolonies en zoeken geschikte plek
jes uit om samen de jongen te werpen en te
zogen. De bij ons voorkomende gewone
dwergvleermuis doet dat graag ergens in
een huis. De vrouwtjes zoeken plekjes onder
dakpannen, in de spouw of achter de betim
mering. In elk huis zijn er meestal tientallen
plekjes waar ze terecht kunnen. En dan gaat
het erom spannen. U hoort soms wat gerit
sel onder de pannen. U vindt kleine poepjes
onder op het vensterraam. U weet niet wat
voor beesten het zijn, maar ze moeten in elk
geval snel weg. Dus belt u Landschapsbe
heer. Deze organisatie kan u ook niet van de
dieren afhelpen, ze zijn immers beschermd.
Bovendien doen ze geen mens kwaad. Er be
staan een aantal hardnekkige misverstanden.
Maar ondanks alle verhalen: de dieren ma
ken geen nesten, knagen niet aan uw huis en
verspreiden ook geen enge ziekten. En een
simpele veeg met de bezem blijkt effectief
tegen de kleine droge poepjes. Het kan ook
voorkomen dat een vleermuis verdwaalt en
ergens bij u binnen terecht komt Bijna altijd
gaat dit om jonge dieren die minder goed de
weg kennen. Als u 's avonds het raam open
doet en een lamp aanzet, zal het diertje zijn
weg naar buiten wel vinden. Een jong dat
nog niet kan vliegen kunt u voorzichtig
(handschoenen!) in een doosje doen en de
eerstvolgende avond buiten, liefst wat hoog,
tegen een muur aanzetten. Moeder zal haar
jong dan snel ophalen. Omdat de vleermui
zen niet echt schade aanrichten en boven
dien hele massa's muggen opvreten, wat u
ook weer wat slapeloze nachten scheelt, ho
pen we dat u de tijdelijke onderhuurders
wilt tolereren. De 'overlast' is ook maar tijde
lijk. Al in juni beginnen de kraamkolonies
weer uit elkaar te vallen en is het voorbij. U
kunt ook genieten van de dieren en vooral
als de jongen mee gaan vliegen is dat een
aandoenlijk gezicht. Komt u er echt niet uit
dan kunt u altijd even bellen: 0113-230936.
Dwergvleermuis