spectrum 4 X Ui Terugkerende trekvogels Naar z'n ouwe Moer? Zaterdag 16 april 2011 De tapuit is twee weken geleden weer gearriveerd. %,m.m l foto Chiel Jacobusse De blauwborst. De oeverzwaluw. Rond deze tijd van het jaar raakt de natuur in een stroomversnelling. Het groen spuit uit de grond en er gaat vrijwel geen dag voorbij of er verschijnt wel weer een nieuwe trekvogel die de winter in Afrika heeft doorgebracht Witte kwikstaart, tjiftjaf, blauwborst, boerenzwaluw, oever zwaluw, gele kwikstaart, fitis, zwartkopZo was de stand zo'n beetje begin vorige week. Het aantal wast zo snel aan dat het nu nauwelijks meer bij te houden is. Dinsdag zat een gekraagde roodstaart in de struiken voor ons kantoor te zingen en woensdag gaf de grasmus weer acte de présence. Donderdag zag ik de eerste huiszwaluw van het seizoen. Gisteren riep de eer ste koekoek en als het een beetje meezit is er alweer een nieuwe soort verschenen op het moment dat u de ze krant onder ogen krijgt. Die terugkeer van trekvogels kent zo'n beetje zijn vaste volgorde, maar er kunnen wel veranderingen in optre den. Dat is onder meer afhankelijk van de plek waar een soort overwintert. Soorten die niet verder weg trek ken dan Zuid-Europa of die daar al vroeg aan het begin van het jaar op de terugweg zijn kunnen inspelen op gunstig voorjaarsweer en je ziet dat deze soorten duide lijk vroeger zijn. Zo zijn de tjiftjaf en de boerenzwaluw onmiskenbaar veel vroeger gedurende de laatste jaren. Soorten die tot later in het seizoen in Afrika blijven kunnen niet inspelen op het weer. De koekoek was ge woon op zijn normale tijd, eerder iets aan de late kant dan vroeg. Een andere reden dat de ene soort sterker op de tempe ratuur en het weer reageert dan de andere zit in de ge nen. Voor de ene soort is de daglengte het belangrijkst en dat is uiteraard jaar in jaar uit hetzelfde. Andere soor ten reageren op de temperatuur of op een combinatie van beide factoren. Maar juist het feit dat niet iedere soort hetzelfde rea geert kan vogels en andere dieren in de problemen brengen. Je ziet dat er in veel gevallen een wonderbaar lijk mooie samenhang is tussen de voorradigheid van voedsel en het moment dat de jongen opgroeien. Zo worden jonge kuifeendjes geboren op het moment dat er een explosie van muggenlarven in het water plaats vindt, terwijl jonge mezen een geboortepiek hebben op het moment dat bepaalde kleine rupsen hun topaantal bereiken. Het hoeft geen betoog dat dat soort even- wichtssituaties mis kunnen lopen op het moment dat de ene soort op een temperatuursverandering inspeelt en de andere niet. Dat kan overigens ook binnen een soort nog sterk varië ren. Wat het hoofdvoedsel is van een vogel is mede af hankelijk van het soort gebied waarin die verblijft; het biotoop. Zo zien we bijvoorbeeld dat de fitis in heggen in het polderlandschap heel sterk achteruit gegaan is, terwijl in sommige duingebieden en in de jonge bossen van het Krammer-Volkerak het aantal net zo hoog blijft als jaren geleden. Als veranderingen niet te snel optreden worden ze in de natuur automatisch gecorrigeerd. Binnen een soort zit er altijd een beetje variatie tussen vroeger en later broedende individuen. Als er verschuivingen in de om standigheden optreden zijn de individuen die het beste bij zo'n verandering passen in het voordeel. Ze planten zich beter voort en zo treedt er geleidelijk een verschui ving op in de hele populatie. Juist ook doordat de min der aangepasten zich juist minder goed of helemaal niet voortplanten. Dit allemaal beziend kun je alleen maar concluderen dat de schepping wonderbaarlijk in elkaar zit en dat er steeds nieuwe dingen te ontdekken vallen. (53J "53 Q. Q. u lO -o c ro O) 0> N De Yerseke Moer. In welk jaargetijde je er ook bent, je ervaart er de weidsheid en ruimte. Er heerst een on gekende rust die alleen in het voorjaar wordt onder broken, wanneer vogels als de grutto, de kievit en de tureluur er hun bruiloftsvluchten houden. Je zou de indruk kunnen krijgen dat het er nooit anders geweest is. Dat is echter schijn, w;ant vele veenhoudende oudlandgebieden in Zeeland hebben in de middeleeuwen een industriële, drukke tijd ge kend. Moernering ofwel darinckdelven was winstgevend. De zilte ondergrond in het Zeeuwse hield een schat verborgen: zout! Hoe belangrijk zout in vroeger tijden was, blijkt uit het feit dat een Romeinse soldaat dikwijls zijn beloning in dè vorm van zout (sal) kreeg uitbetaald. Ons woord salaris is hier van afgeleid. Door het afgraven van de turflaag die zich onder de Zeeuwse klei bevond, deze te drogen en in zoutketen te ver branden waarbij het zout overbleef, verkreeg men een waarde vol product. Door al dat graven, kwam echter het maaiveld bin nen de polders steeds lager te liggen. Mede daardoor over stroomden later grote gebieden bij stormvloeden of dijkvallen. Nog steeds is de ondergrond in de moeren zilt en voor het grootste gedeelte onbruikbaar als landbouwgrond. Tot op de dag van vandaag zijn de sporen van moernering, in het holle- bollige landschap waar te nemen. 'Naar z'n ouwe Moer? Het moerlandschap is een eldorado voor weidevogel en mens.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2011 | | pagina 78