spectrum 4 Te gast bij het mussengilde Gevormd door eb en vloed Zaterdag 5 maart 2011 Het vrouwtje van de huismus. De ringmus is nauw verwant aan de huismus. kan er van alles bij verzinnen, zoals het feit dat paarden- bezitters veelal ook akkers in bezit hadden en dus ook het grootste belang hadden. Onwillekeurig moet je toch ook denken aan het ouderwetse straatbeeld, waar de straten overal vol lagen met paardendrollen, met daaropJuist, allemaal mussen. Mussen haalden on verteerde haverkorrels uit de paardenmest en dat was destijds een heel belangrijke voedselbron. Misschien hingen ook onze voorouders het principe aan van 'de vervuiler betaalt'. De huismus is nog steeds de meest waargenomen vogel in het bebouwde gebied, zo bleek afgelopen winter tij dens de tuinvogeltellïng van Vogelbescherming Neder land. Maar tegelijk staat de vogel op de Rode lijst Dat lijkt met elkaar in tegenspraak, maar dat is slechts schijn. Mussen zijn de laatste decennia met meer dan de helft in aantal gekrompen en volgens de gebruikelij ke statistische methoden komt zo'n dier dan op de Ro de lijst. Wat eeuwenlange felle vervolging niet voor el kaar kreeg gebeurt nu geruisloos door een bijna onzicht bare, maar diep ingrijpende verandering van het buiten gebied. De Rode lijst heeft een waakhondfunctie. Het zou niet voor het eerst zijn dat een vogel die uiterst tal rijk voorkwam in minder dan enkele decennia radicaal uitstierf. En dat is voor altijd... Het vrouwtje van de huismus. foto Chiel Jacobusse Vorige week was ik te gast bij het mussengilde in 's-Heer-Abtskerke. Natuurlijk heb ik abso luut niks tegen mussen, integendeel, maar dat hebben de leden van dit illustere gezelschap naar alle waarschijnlijkheid ook geen van allen meer. Die leden moeten woonachtig zijn in 's-Heer-Abtsker ke, of er op zijn minst hun roots hebben. En alleen man nen komen in aanmerking voor het lidmaatschap - het zijn er vijf-en-zeventig! Alle ingrediënten kortom voor een eerbiedwaardige club met een flinke vleug boeren- landnostalgie. Als vreemdeling mocht ik te gast zijn om een praatje te houden, maar natuurlijk werd ik de deur uitgebonjourd voordat de echte rituelen, zoals het kie zen van de koning, plaatsvonden. Ik heb daar vrede mee, want als zo'n gilde jan en alleman maar binnen laat is de aardigheid er natuurlijk binnen de kortste ke ren af. In isolatie ligt de kracht! Bij het afscheid kreeg ik een boekenbon, maar ook nog iets heel moois wat ik goed ga bewaren. Ik kreeg een kopie mee van de oprichtingsakte van het mussengilde van 's-Heer-Abtskerke, daterend uit 1815. En die was niet alleen in een zeer fraai en deftig hand schrift neergeschreven, maar stond ook nog eens boor devol interessante informatie. Initiatiefnemer voor de oprichting was het gemeentebestuur van 's-Heer-Abts kerke, 'in overweeging genomen hebbende de klagten welke van tijd tot tijd van een aantal Ingezetenen bij hetzelve inkomen, wegens de schadens en nadeelen welke zij bij zomertijden aan hunne kersen, pruimen en andere steenvrugten in derzelver Boomgaard, mits gaders aan hunne aalbessen, Jonge erwten en andere vrugten in derzelver Moestuinen door de groote menig te Mussen, welke zich in deze Gemeente bevinden en Jaarlijks in grooten getale vermenigvuldigen, worden veroorzaakt'. Het mussengilde was eigenlijk een flinke lastenverzwa ring voor de burgers. Alle 'ingezeetenen, hoofden des huisgezins' waren verplicht om jaarlijks 25 mussen te doden en op te brengen, en iedere mus die men te wei nig inleverde kostte een boete van 4 duiten. Maar daar bleef het niet bij. Paardenbezitters moesten naast het jaarlijkse 'gezinscontingent' ook nog eens 25 mussen op brengen voor ieder paard dat ze in eigendom hadden. Dus dat kon voor een boer zomaar flink oplopen, zij het dat er nog wel een ontsnapping geboden werd. Wie geen kans zag om het verplichte aantal mussen te sco ren mocht ook musseneieren inleveren. Twee mussen- eieren waren genoegdoening voor één mus en - merk waardig genoeg - ook een mol telde voor een mus. Waarom waren juist paardenbezitters extra de klos? Je Maart kan zijn staart nog duchtig roeren en ook april doet nogal eens wat ie wil. Wanneer voorjaarsstormen over het Zeeuwse land jagen weten we, ook al zijn we middenin de polder en is het water buiten ons gezichtsveld, dat achter de beschermende dijken de beide Scheldes een angstaanjagende aanblik vertonen. Een grauwgroene zee met witte schuimkoppen en al even zo sombere wolkenpartijen die langs het zwerk jagen en de silhouetten van dorpen steden en boerderijen achter de dijken aan de overkant in een omfloerste nevel gevangen houden. We zijn er aan gewend. We leven nu eenmaal in een land dat door de eeuwen heen door de zee gevormd is. Onder invloed van eb en vloed, aanslibbend en weer slib meenemend heeft hij zich eeuwenlang gemanifesteerd als de grote heerser over dit gebied. Goed, we hebben hem met onze zeeweringen enigszins kun nen beteugelen maar andersom heeft hij ook, op zijn tijd, lachend om onze po vere pogingen hem te weerstaan, ons versteld doen staan van zijn weergaloos machtige krachten. Altijd bedreigend en waarschuwend niet de spot met hem te drijven. Wat heeft de eerste Zeeuwen bewogen zich hier te vestigen en wat motiveert de Zeeuw vandaag de dag om hier zijn geluk te beproeven. Het vruchtbare land dat onder de vloed vandaan kwam, is er onmiskenbaar debet aan. Maar ook de rijkdom die de zee zelf aan dieren, handelsmogelijkheden, aan natuur gebieden heeft gewrocht horen bij het wispelturige maar o zo boeiende karak ter van het Zeeuwse Landschap. Morgen komt misschien de zon op boven een spiegelend wateroppervlak. Wilt u het missen? Zonder zee zou Zeeland toch geen Zeeland zijn?

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2011 | | pagina 78