spectrum 4
Voor behoud van natuur moetje akker gewoon
akker laten
m
Standhouden
Zaterdag 27 november 2010
Akkerbouwers zijn in feite plantentelers en dat
vak beheersen ze tot in de toppen van hun
vingers. Dat kun je zien aan de gewassen in
de polder, maar dat kun je ook zien aan de
fleurige akkerranden die de laatste decennia
meer en meer in het landschap zijn verschenen. Veel ran
den zijn een lust voor het oog en als er dan ook nog eens
een hoop vlinders omheen fladderen dan lijkt zo'n rand
ook voor de natuur een doorslaggevend succes.
Het Zeeuwse Landschap heeft zich, samen met onder
meer de provincie Zeeland, de ZLTO en de SLZ, de laatste
jaren echter sterk gemaakt voor akkerranden die minder
fleurig zijn, en waarvan het hoofdbestanddeel van de be
groeiing gewoon bestaat uit graan. Tussen het graan wor
den schaars geworden akkerkruiden als gele ganzen-
bloem, korenbloem, klaproos, bolderik en dreps gezaaid.
Dat zijn onkruiden die zich in de moderne akkerbouw,
vooral als gevolg van de sterk verbeterde schoning van
het zaaizaad niet of nauwelijks weten te handhaven. Ook
deze randen kunnen buitengewoon kleurig en fleurig
zijn, maar ze halen het niet bij de bloemenranden van
sommige akkerbouwers. De meeste akkerranden zijn aan
gelegd in het kader van agrarisch natuurbeheer en ze zijn
bedoeld om de natuurwaarde van akkers op te vijzelen.
De traditionele stoffering van het agrarisch landschap
staat op het punt om het loodje te leggen. De aanleg van
akkerranden is in veel gevallen bedoeld om dat te voorko
men, maar de resultaten zijn vaak weinig bemoedigend.
Eén van de oorzaken dat de achteruitgang van akkerna-
tuur met de reguliere akkerranden niet tot stilstand komt,
ligt in de manier waarop de akkerranden worden inge
richt. Vaak worden stroken akker omgevormd tot een
soort overjarig grasland, of-zoals de fraaie bloemenrand-
jes- een grote siertuin. Dat kan er weliswaar heel mooi uit
zien, maar het helpt de akkervogels of de wilde planten
niet of nauwelijks vooruit. Een graanrand met kruiden er
in blijft in principe in de winter staan. Dat zorgt ervoor
dat overwinterende akkervogels als leeuweriken, gorzen
en ringmussen volop voer hebben tot diep in de winter.
Maar als het eenmaal eind januari of begin februari is, valt
het graan uiteindelijk uit de aar en op een natte winterse
akker raakt het binnen de kortste keren beschimmeld. En
Graanrand met onder meer korenbloem, ka
mille, bolderik en gele ganzenbloem.
dan komt het belang van de akkerkruiden die mee ge
zaaid zijn om de hoek kijken. Planten als dreps en bol
derik, bevatten aan het einde van de winter nog voldoen
de zaad om de overwinterende vogels voedsel te bieden
tot aan het nieuwe groeiseizoen.
Dat de aanleg van graanranden werkt, is inmiddels geble
ken. In de afgelopen winter waren er honderden veldleeu
weriken op de randen te vinden, naast zeldzame soorten
als geelgors, grauwe gors en boomleeuwerik. Op enkele
plaatsen bleef na de winter zelfs een paartje veldleeuweri
ken achter om in de buurt te broeden! Maar het gaat niet
om vogels alleen. Op een plek waar een bloemenrand en
een graanrand met akkerkruiden naast elkaar lagen is afge
lopen zomer gekeken naar het aantal bezoekende vlin
ders. Op de graanrand bleek het aantal soorten ruim twee
keer zo hoog als op de bloemenrand.
Met dit alles is overigens niet gezegd dat de bloemenran
den geen nut hebben. Hun natuurwaarde is beperkt, maar
ze zijn een lust voor het oog. Maar voor het behoud van
akkernatuur moet je de akker vooral akker laten. Com
pleet met gewassen en akkerkruiden.
Bloemenranden zijn een lust voor het oog, maar minder effectief voor het behoud van natuurwaarden als
vogels en vlinders. foto Chiel Jacobusse
De bloemrijke akkerranden trekken ook vlin
ders, zoals de kleine vos.
<v
Cl
CL
ra
-C
u
I/)
-a
c
ra
a>
aj
N
Bomen, ze dragen in niet geringe mate bij aan de stoffering van het Zeeuwse
landschap. Populieren, hoog opgaand in zuilvorm of meer uitwaaierende
kruin, al naar gelang de soort. Wilgen en elzen met een meer struikachtige allu
re, al naar gelang de ingreep van de mens op hun ontwikkeling. Die menselijke in
greep was in het verleden soms drastisch vanwege het feit dat er behoefte was aan ge-
riefhout. 'Tot gerief van de gebruiker' werden veel bomen kort gehouden in hun ont
wikkeling tot wat wij onder een boom verstaan. Jonge takken werden gebruikt als ste
len voor gereedschap (essen), bezems (wilg, populier en berk) enz. Wat oudere en dik
kere stammen werden bewerkt door de klompenmaker en onbruikbare twijgen be
landden als brandhout in de houtvumme voor het warm stoken van het vuur bij of in
de bakkeete. Dat kort houden gebeurde dan ook niet slechts enkele keren, maar regel
matig, om de paar jaar. Het leidde tot de vorm die we kennen als knotwilg, hoewel
veel andere soorten, zoals populieren essen en elzen dikwijls eenzelfde lot ondergin
gen. Van de natuurlijke vorm van de bewuste bomen is maar weinig over. In feite zijn
het verminkte resultaten door menselijk ingrijpen. Niettegenstaande deze ingrepen
hebben de kopbomen door de tijd heen een positief imago gekregen. Zelfs nu er van
het gebruik van geriefhout praktisch geen sprake meer is, worden ze weer opnieuw
aangeplant en op dezelfde manier in toom gehouden. Niet zo verwonderlijk, want
een rij knotwilgen langs een weg of dijk heeft een boeiende uitstraling en juist in het
winterhalfjaar komt hun karakter door het bladerloze takkenstelsel sterk naar voren.
Elke kopboom heeft zijn eigen stoere vorm ontwikkeld tegen het ingrijpen van de
mens in. De drang om in leven te blijven en de behoefte nageslacht voort te brengen
straalt ervan af De Zeeuwse lijfspreuk 'Ik worstel en ontzwem' zou in vrije vertaling
ook kunnen gelden voor de kopbomen; Ik wor(s)tel en houdt stand!