spectrum 4
Plevieren pionieren in zout en zoet milieu
Zelfgemaakte korfjes beschermen de Zeeuwse kersen
A
Zaterdag 19 juni 2010
Onder veel vogelgeslachten komen tweelingsoor
ten voor. Soorten die op elkaar lijken als de
spreekwoordelijke twee druppels water. Vis-
dief en noordse stern, tjiftjaf en fitis en graspie
per en boompieper zijn bekende voorbeelden. De eerste
aanwijzing om te bepalen met welke soort je te maken
hebt is vaak de plek waar je zo'n vogel ziet. Want ze mo
gen uiterlijk sterk op elkaar lijken, hun levenswijze is
nooit identiek. Zo leeft de fitis in laag struikgewas en is de
tjiftjaf vooral te vinden in hoge bomen, waar vanuit de
hoogste toppen het eindeloze getjiftjaf klinkt.
Ook de plevierenfamilie telt zo'n tweeling; namelijk de
kleine plevier en de bontbekplevier. De gelijkenis is weer
gegeven in de wetenschappelijke naam van de kleine ple
vier: Charadrius dubius. Dat dubius betekent twijfelachtig
(vergelijk dubieus) en heeft betrekking op de sterke gelij
kenis met de bontbekplevier. Het zijn allebei vogels die
op onbegroeide bodem broeden. Grindstrandjes, schelpen-
banken en opgespoten terreinen zijn favoriet. Het komt
ook wel voor dat de twee soorten samen in één terrein
broeden, maar dat is toch eerder uitzondering dan regel.
De kleine plevier is een vogel die op strandjes langs de gro
te rivieren thuishoort. Het is een soort van het niet-zilte
milieu die er ook als de kippen bij is als er ergens in het
binnenland in het landschap gerommeld wordt. Nieuwe
industrieterreinen, woonwijken in aanleg en andere braak
liggende gebieden worden in no time ontdekt en gekoloni
seerd. De vogels zijn er veelal maar kortstondig; zodra er
bebouwing komt of anders door oprukkende begroeiing
zijn ze zo weer verdwenen.
De bontbekplevier is een vogel van het zoute milieu. Van
origine broedvogel van het strand en van jonge duintjes
en een enkele keer is de vogel daar nog steeds te vinden.
Op Breezand, op het noordoosten van Walcheren bijvoor
beeld zijn nog vrijwel jaarlijks broedpogingen. Maar veelal
komt er van die vogels op het strand bitter weinig terecht.
Ook in de broedtijd - voor de toeristen het voorseizoen -
is het strand al veel te druk om te broeden en jongen
groot te brengen. Als de vogels voortdurend op de wieken
moeten voor passerende wandelaars wordt het nest bin
nen de kortste keren opgemerkt door rondschuimende zil
vermeeuwen en die weten wel raad met zo'n open en
bloot in het zand liggend nestje. Vaak tref je bontbekple-
vieren aan op kleine overhoekjes langs de zeedijken. Een
hoek in de dijk met wat aanspoelsel en schelpen is vaak al
genoeg om een of meer paartjes onderdak te bieden. Maar
ook daar is de positie van de bontbekjes niet zorgeloos.
Met de dijkverzwaringen verdwijnen veel van die hoekjes
en daarmee ook de pleviertjes die er vaak al jarenlang zit
ten. Net verzwaarde dijken bieden tijdelijk soelaas, want
ook daar wordt de pioniersituatie door de vogels benut.
Maar na één of twee jaar komt er begroeiing tussen de ste
nen bekleding van de dijk en dan verdwijnen de vogels.
In grote lijnen kan hetzelfde gezegd worden over een der
de soort, de strandplevier. Die mist de markante zwartwit-
tekening op het voorhoofd en wordt door zijn perfecte
zandkleurige bovenkant vaak niet opgemerkt. Alleen wie
alert is op de roep ontdekt de vogels in hun perfecte ca
mouflagekleed. Net als de bontbek heeft de strandplevier
een zoutklier bovenin de snavel, waarmee het met het
voedsel opgenomen zout naar buiten wordt gewerkt. De
kleine plevier mist als bewoner van zoete oeverlanden de
ze (overigens aan de buitenkant onzichtbare) zoutklier.
3
A Is vrijwilligers hebben Walter Berentsen, Eddie Dobbelaar en Jan Traas
zich fanatiek gestort op oude fruitrassen in Zeeland. Deze keer draait het
-A Lom typisch Zeeuwse kersen.
Een zelfgemaakt korfje wordt van een tak gehaald om de vruchten die er onder
zitten te oogsten. „Als we dit niet doen, is de kans groot dat alles wordt opgege
ten door de vogels. Dan komen we nooit te weten om wat voor rassen het gaat",
vertelt Eddie. De kersen gaan in een doosje en Walter schrijft de gegevens van
de locatie op het etiketEr staan bakjes kersen in allerlei kleuren en vormen van
verschillende bomen. Ze zien er mooi, maar vooral heerlijk uit.
Overal in Zeeland zijn dit voorjaar korfjes in hoogstamkersen gehangen. Het is
nu tijd om ze te plukken. Onder het gaas hangen prachtige geelrode kersen. Jan
CQ Traas bestudeert de vruchten en vraagt de anderen of ze het er mee eens zijn dat
het de Witte vleeskers is. Walter snijdt een kers in tweeën. Er wordt geproefd en
de pit wordt bekeken: Lekker friszoet van smaak, geen twijfel mogelijk! „Als we
dit een aantal jaren zo doen", zegt Jan, „dan krijgen we een redelijk beeld van
wat er is aan oude kersenrassen in Zeeland." De meeste rassen herkennen de vrij
willigers ondertussen wel, maar af en toe zit er een bijzondere tussen. Die wordt
dan voorgelegd aan een kersenexpert. Als blijkt dat ze nu zeldzaam zijn in Zee
land, maar vroeger vaker voorkwamen, plant Landschapsbeheer ze opnieuw aan.
Vaak zijn die rassen nog wel in de handel verkrijgbaar, maar soms ook niet. Dan
wordt er enthout verzameld, dat wordt opgekweekt tot nieuwe hoogstambo-
men. Volgens Eddie Dobbelaar had zowat elke Zeeuwse boerenboomgaard vroe
ger wel een paar kersenbomen van een oud ras en die traditie willen we volgen!
Zo houden we gezonde, vitale rassen en mooie landschapselementen.
foto Sandra Dobbelaar