spectrum 4
I
Hoe schadelijk zijn kraaien en eksters?
Het Platte van Walcheren
-=
2
pi
pp 's
Zaterdag 17 april 2010
Kauw.
verder achteruit. Al met al kan de 'enorme toename van
kraaien en eksters' naar het land der fabelen worden ver
wezen.
Hoe gaat het met de kleine zangertjes? Laten we met de
tuinvogels beginnen. Twee soorten die heel vaak de klos
zijn bij kraaienpredatie zijn de afgelopen decennia toege
nomen. De merel met 20 procent; de zanglijster zelfs met
50%. Pimpelmees en koolmees zijn beiden licht toegeno
men. Verder is het beeld wisselend. Minder fitissen, meer
tjiftjaffen. Dramatische teruggang van de kneu (40% van
1990) tegenover een even sterke toename van de putter
(300% van het aantal in 1990). Maar je vindt in de cijfers
geen enkele aanwijzing voor stelselmatige achteruitgang
van zangvogels en al helemaal niet een teruggang die je in
verband kunt brengen met kraaienpredatie.
Kraaiachtigen hebben in hun gedrag een nogal opvallend
aspect. Als er een roofvogel in de buurt is gaan ze daar
een beetje pesterig omheen vliegen, omdat ze in een roof
vogel een concurrent zien. Niet zelden zien we hetzelfde
bij mensen. Al of niet bewust hebben ze het niet zo op
kraaiachtigen begrepen omdat ze die als concurrent zien...
Ekster.
M
=j
crm
E
SES 4-J
pa ra
m z
Zwarte kraai. foto's Chiel Jacobusse
Een lezer uit Haamstede vroeg om iets over kraaien
en eksters te schrijven. Lezers vragen dat wel va
ker en meestal niet omdat ze kraaiachtigen zo
leuk vinden. Nee die zwartrokken staan in een
kwade reuk en veel mensen vinden dat dat maar eens aan
de kaak gesteld moet worden. Met name het feit dat ze
nesten roven wordt de kraaiachtigen kwalijk genomen,
want 'op deze manier blijft er geen zangvogeltje meer
over' zo wordt mij bij herhaling verzekerd. De antipathie
tegen kraaien is diep geworteld. Als ik zelf een paar
kraaien boven de weidevogels in de Moer zie vliegen dan
heb ik ook zoiets van laat die asjeblieft maar een kilome
ter verderop broeden. Terwijl een paar minstens even 'ge
vaarlijke' bruine kiekendieven het gevoel oproept van een
mooie complete levensgemeenschap, waar eten en gege
ten worden nu eenmaal dagelijkse praktijk is.
Kraaiachtigen zie je geregeld met een ei of jong van een
andere vogel in de bek en misschien maakt dat ze zo im
populair. Roofvogels doen hun werk meer in het verbor
gene en bovendien zijn de meeste lange tijd zeldzaam ge
weest, wat ze ook al een voorsprong in sympathie geeft.
Waar het om draait is natuurlijk de vraag of ze echt zo'n
funeste invloed op de stand van andere vogels hebben. Ge
lukkig hebben we tegenwoordig cijfers over de popula
tie-ontwikkeling van bijna alle vogels. Die worden verza
meld door SOVON, via de indexcijfers van het Broedvo-
gel Monitoring project. Daar gaan we maar eens kijken
hoe het er met de kraaiachtigen en met hun prooidieren
voorstaat. Er is een reeks betrouwbare cijfers over de pe
riode van 1990 tot 2008. Er zijn wel oudere cijfers, maar
die zijn om verschillende reden iets minder bruikbaar
(wel laten ze veelal dezelfde trends zien).
Eerst maar eens kijken naar de kraaiachtigen. De zwarte
kraai doet het het best. Die is de laatste 20 jaar met pak
weg een kwart in aantal toegenomen, zij het met hier en
daar wat pieken en dalen. De kauw is na 1990 aanvanke
lijk behoorlijk afgenomen, maar heeft zich inmiddels
weer zo'n beetje hersteld op het niveau van 20 jaar gele
den. De vlaamse gaai nam tijdelijk wat toe, maar ook zijn
aantal is weer gelijk aan vroeger. De ekster staat er rond
uit slecht voor. Van het aantal eksters in 1990 is minder
dan zestig procent over en de stand gaat nog voortdurend
Q_
CL
Begin april. Twintig graden geeft de thermometer aan. April doet nog wel
eens wat hij wil. Maar ondanks dit gezegde ervaren we toch duidelijk dat
de lente is aangebroken.
Hoewel, ais ik het gebied 'de St. Laurense weihoek' op Walcheren bezoek - in de
driehoek tussen Koudekerke, Grijpskerke en Sint Laurens - zijn er nog steeds
wintergasten aanwezig. Smienten en brandganzen, die hun broedgebieden in
het hoge noorden hebben, lijken nog niet van plan om de terugtocht aan te van
gen.
De weiden worden doorsneden door plassen en ondiepe greppels. Het gebied
wordt niet voor niets 'Het Platte van Walcheren' genoemd. Het op het eerste ge
zicht vlakke weidelandschap doet denken aan het 'Verdronken land van Saef-
thinge'. Zij het dat de waterpartijen hier ondiep zijn.
Dat is niet zo vreemd, want ook dit gebied was eertijds schor onder invloed van
de getijden.
Dit oudlandgebied, waar klei op veen ligt,-is van oorsprong erg laag.
Moer-nering en inklinking door ontwatering hebben na de Middeleeuwen voor
verdere verlaging van het maaiveld gezorgd. Hierdoor zijn de weilanden altijd te
nat gebleven voor intensieve landbouw.
Het is altijd al het weidevogelkerngebied voor Walcheren gebleven. Niet ondenk
baar is dat, wanneer u nu het gebied bezoekt, u wordt verwelkomd ofwel gewaar
schuwd - het is maar hoe u het opvat - door kieviten, grutto's, kluten of plevier-
tjes die luidkeels vermelden dat hier hun territoria liggen. Of geniet u meer van
de, tegenwoordig zo zeldzame, spectaculaire zangvlucht van de veldleeuwerik
die zich hier laat horen?