II
'Ik snap niet waarom er zoveel stennis over wordt gemaakt'
Kleine woorden, grote ruzies
E. Talstra, leerstoel Oude Testament van de Vrije Universiteit
vrijdag 9 oktober 2009
De juiste formulering, vertaling of interpretatie van
zinsneden in de Bijbel en andere religieuze teksten,
konden in het verleden leiden tot grote controverses
binnen de kerken. Onenigheid over - soms kleine -
tekstuele verschillen liggen ten grondslag aan tal van
afsplitsingen en godsdienststrijd. Een paar voorbeelden.
Zowel het Oude (Deut. 6:4) als het Nieuwe Testament (Mare. 12:29) meldt
deze zinsnede die betekent 'de Heer onze God is één God'. In de eerste
eeuwen van het christendom woedde geloofsstrijd over de vraag hoe de drie
goddelijke persoonlijkheden (de Vader, de Zoon en de Heilige Geest) met die
ene enkele God te rijmen waren. De arianen wezen op basis van teksten die
iets anders suggereerden (Bijv. 'De Vader is groter dan Ik' (Joh. 14:28)de
ondeelbare God af. Op het Concilie van Nicea spitste de discussie over de
relatie tussen Vader en Zoon zich, bij het opstellen van een geloofsbelijdenis,
toe tot één letter, de 'i': De term homoiousios (gelijkend in wezen) legde
het af tegen homoousios (hetzelfde wezen). De arianen werden vervolgens
als ketters vervolgd. De onenigheid over de goddelijke identiteit leidde tot
onder meer de Syrische en de Koptische Orthodoxe Kerk.
Filioque
-
In de 11e eeuw voegde de paus filio
que - dat betekent 'en de zoon' - toe
aan de geloofsbelijdenis. Voortaan
stond daar dat 'de Heilige Geest voort
komt uit de Vader én de Zoon'-, en dus
niet 'door de zoon' (per filium), het
geen het oosten van de christelijke we
reld wilde 'geloven'. De voor Constanti-
nopel 'ontoelaatbare aantasting van de
Heilige Drie-eenheid' werd een van de
twistpunten die leidden tot het schisma
tussen de Rooms-Katholieke en de Oos-
ters-Orthodoxe Kerk.
Vereer naast mij geen andere goden.
Maak geen godenbeelden.
Bij de 'Tien Geboden' laat de Bijbel in het midden waar
het ene gebod ophoudt en het volgende begint.
Daardoor blijft in Exodus en Deuteronomium
onduidelijk of slechts afgodenbeelden verboden zijn,
of alle godsbeelden. Meningsverschillen hierover leidden
tot gewelddadige beeldenstormen in de 8ste eeuw en
tijdens de reformatie.
Ik was al schuldig toen ik werd geboren,
al zondig toen mijn moeder mij ontving
Met die woorden bezingt koning David in Psalm 51 tot God zijn berouw over
de affaire Batseba. De Rooms-Katholieke Kerk betrok dit schuldgevoel op de
gehele mensheid en ontwikkelde het principe van de erfzonde: Iedere mens
is van nature zondig; pas de kruisdood van Jezus opende de mogelijkheid
voor mensen om door goed te doen, alsnog in de hemel te komen (Joh 1:29:
'Zie het lam Gods, dat wegneemt de zonde der wereld'). Tegenover deze
'verzoeningsleer' plaatsten de protestanten bij de reformatie de
'predestinatieleer', gebouwd op Bijbelse zinsneden als 'Alles hangt af van
Godniet van de wil of de inspanning van de mens' (Rom 9:16): God
heeft al op voorhand bepaald wie tenslotte wel en niet 'gered' worden. Dat
ging vrijzinnige gereformeerden iets te ver. Zich beroepend op onder meer
Joh. 3:16 (...opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar
eeuwig leven heeft), kenden deze remonstranten ook de mens enige invloed
op zijn lot toe. Het bracht Nederland in de 17de eeuw op de rand van een
burgeroorlog.