Zeeuwse spectrum i4 m Zaterdag 25 juli 2009 Een grote, beschilderde oesterschelp in het maritiem museum in West Sayville. Een foto van vroeger in het cullhouse, een oesterloods op het museumterrein. oesters Eigenlijk wilden de zwagers Cor nelius de Waal en Cornelius Ha- ge hun leven in Bruinisse verrui len voor een bestaan in de Ame rikaanse staat Michigan. Ze had den vernomen van de vruchtbare, onont gonnen landbouwgronden in die streek en wilden er hun geluk beproeven. „Maar bij aankomst in New York City in 1849 hoorden ze van de mogelijkheden van oesterteelt aan de Great South Bay op Long Island", vertelt vrijwilligster Arlene Dalcewicz van het Maritime Museum Long Island in West Sayville (NY), een klein plaatsje in het zuiden van het lange eiland ten oosten van metropool New York City. „Ze namen de trein naar Long Is land, verkenden de omstandigheden, za gen dat het goed was en besloten er te blij ven." Ze vestigden zich in het plaatsje Oakdale, waar ze leefden en werkten bij de baai. Het bleek een gouden greep. Lange tijd groeiden wilde oesters zo wat als onkruid langs de oevers van Manhattan, Long Island, Staten Is land, Governor's Island en New Jersey. De Lenape, een van de oorspronkelijke india nenstammen die het gebied bevolkten toen Henry Hudson en consorten er in 1609 landden, waren al dol op oesters, meldt Mark Kurlansky in zijn boek Oesters van New York, een stadsgeschiedenis. De Le nape lieten gigantische bergen oesterschel pen na, die op vele plekken in New York zijn teruggevonden. De meeste hopen in Manhattan, op Staten Island en westelijk Long Island zijn inmiddels verdwenen; ze Voordat Manhattan hotdogs en bagels had, leefden Newyorkers van oesters. De natuurlijke oesterbanken rond Staten Island, New Jersey en Manhattan stierven echter uit door over bevolking en vervuiling. Maar de Great South Bay aan Long Island bood nog volop kansen voor oesterteelt. Daar, aan de oevers van 't Lange Eylandt, stichtten vissers uit Bruinisse en Yerseke hun nieuwe woonplaats: West Sayville. door Lilian Dominicus liggen onder spoorlijnen, straten, stort plaatsen, snelwegen en kades. Ze zijn een mysterie voor archeologen, aangezien ande re schelpdieren en mosselen, die de Le nape ook aten, niet in zijn teruggevonden. De verwarring is nog groter omdat de Le nape hun doden bedekten met oesterschel pen. De oesters hadden tot grote teleurstelling van de eerste Nederlanders geen parels, maar ze waren wel enorm groot. In versla gen uit de eerste periode van kolonisatie wordt melding gemaakt van schelpen van wel een voet lang. Een kolonist in Nieuw-Amsterdam, zoals New York in die tijd nog heette, schrijft dat ze 'in twee of drie stukken moesten worden gesneden' voor consumptie. In de achttiende eeuw werden de oesters in New York verkocht vanaf straatkarren, zoals tegenwoordig hot dogs en bagels voor een prikkie aan de man worden gebracht. Talloze handge schreven kookboeken uit die tijd geven recepten voor oesterpastei, -sauzen, -soep en gefrituurde, gestoofde en ingelegde oes ters. Lams- en kippenbouten werden ge vuld en geroosterd met oesters. Recepten begonnen met zinnen als: 'Men neme hon derdvijftig grote oesters van goede kwali teit'. De allerarmsten van Manhattan leefden het hele jaar van niets anders dan brood en oesters. In 1763 werd een restaurant geopend voor de werkende klasse in een donkere kelder aan Broad Street. Het werd de eerste oesterbar, waar New York be roemd om zou worden. Oesters uit New York kregen faam en werden verscheept over de hele wereld. In 1819 werd de eerste conservenfabriek in New York geopend waar oesters en kabeljauw werden inge blikt, wat de exportmogelijkheden ver grootte. Toen Hage en De Waal met hun vrouwen en ieder vier kinderen naar Long Island kwamen, ging het lang niet meer zo goed met de wilde oes terstand. De oesterbedden in de Harlem ri vier, rond Staten Island en aan Jamaica Bay waren al verlaten door vervuiling en over- bevissing. Overheden namen steeds meer maatregelen om de oesterpopulaties in stand te houden. Maar de Great South Bay, een beschutte baai van dertig kilometer lang en vijfenzestig kilometer breed, zat vol met natuurlijke oesterbanken. De twee Bruënaren hadden met hun kennis van en ervaring in de oesterteelt een grote voor sprong op de plaatselijke oestervissers. Als geen ander wisten ze in te springen op de nieuwe wetgeving die het mogelijk maakte om percelen in het water te leasen voor de oesterteelt. Het lukte ze om een nieuw leven op te bouwen en het duurde niet lang of andere families uit Bruinisse en Yerseke volgden. Ze teelden en oogstten er de Blue Point oester, genoemd naar een gehucht vlakbij West Sayville en een verwijzing naar de blauwe waas die de vissers vaak boven de wateren ontwaarden. De succesvolste van allemaal was Jacob Ockers uit Bruinisse, die in 1850 naar Amerika kwam. Hij groei de uit tot de grootste exporteur van oesters in de wereld en kreeg de bijnaam King Oyster Planter. Eén van de emigranten was een man uit Burgh op Schouwen, die zijn naam had veramerikaniseerd naar William Tucker. Toen diens vrouw Maria de Boer, ook uit Burgh, zwanger raakte, zette het echtpaar een huisje neer in een wild en onontgon nen gebied zonder naam, een paar kilome ter van Oakdale vandaan, ten westen van Sayville. Het was hun huisdokter die het stulpje en de huisjes die later kwamen zijn naam gaf: Tuckertown. „Tuckers oorspronkelijke naam is in de ver getelheid geraakt, anders zou West Sayville misschien nog wel naar hem heten. Zoveel houden de mensen hier vast aan hun Ne derlandse afkomst", schrijft Bruce Kafaroff in de Knickerbocker Weekly/Free Nether- land van 30 maart 1942. Tuckertown groei-

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2009 | | pagina 102