is een ruim oeg in •r PZC Zaterdag 13 december 2008 21 u U phaartsdijk en Zuid-Beveland stroomde. Hal verwege de iyè eeuw: was de verzanding dus danig, dat de getijdegeul kon worden inge damd. De Wester- en Ooster-Schenge zijn pro minente resten in het huidige polderland. Daarmee vergeleken is de Weel slechts een wa tertje. Moet je toch eens kijken! We stoppen midden in de Heerenpolder en kijken uit over laag ge legen Weilanden. Ze laten zich niet zien, maar bruine kiekendieven, grutto's en kluten heb ben het er naar hun zin. Landschap lezen, dat vindt Jacobusse wel een term die bij ons ommetje past. Vanaf de Weel- dijk hebben we een mooi overzicht. De Nieuw-Sabbingepolder, Westwaarts, is grijs zonder een spoortje water. Daar is met inpol deren gewacht tot de stroomgeul zo hoog op- geslibd was, dat het weinig moeite kostte om er vruchtbaar akkerland van te maken. Naar de andere kant ligt de Weel te somberen. Daar hadden de inpotderaars meer haast, en werden er dijken opgeworpen voor het water slib was geworden. Waarschijnlijk, zegt de gids, waren de graanprijzen net hoog en was er daardoor veel behoefte aan nieuw land. Waarmee maar gezegd is dat de marktsector niet alleen in tijden van crisis het leven te kent. Jacobusse roemt het Zeeuwse landschap. Niet alleen omdat er door het jaar heen broedende weidevogels en overwinterende ganzen en smienten tespotten zijn. Maar vooral ook van wege de kleine stukjes natuurlandschap, die door heel de provincie verspreid liggen. De Weel - zo'n 15 hectare grooi - is een mooi voorbeeld. „Zulke stukjes zijn bepalend voor de afwisseling. Vaak ingewikkeld en duur om in stand te houden, maar ze hebben meer im pact dan sommige uitgestrekte gebieden." Wie even om de Weel heen kijkt heeft in de polders boven Goes zicht op een zee van cul tuurland. Met hier en daar indrukwekkende boerderijen - zoals het verderop gelegen Zwa luwenoord: uit Zeeuwse klei gebakken maar volgens Frans recept opgebouwd tot een hoe ve met een binnenplaats, in de Weel ligt een dammetje. Speciaal aange legd voor de tram, die tussen 1927 en 1934 tus sen Goes en Wolphaartdijkseveer pufte. Er was zelfs een halte in de Heerenpolder. De Spoorwegmaatschappij Zuid-Beveland kwam relatief laat op stoom, de concurrentie van au- tobussen was meteen moordend. Dat ver klaart de korte levensduur van het lijntje. Op de Boomdijk zoeken we naar de coupure in de dijk, die voor de tramlijn werd gemaakt. Tofzijn spijt moet Jacobusse vaststellen, dat de stenen randen van de doorgang door gras overwoekerd zijn. „We moeten maar weer een hap uit de dijk halen", zegt hij, „dan kun je goed zien waar de tram gereden heeft." Als we de begraafplaats onderaan de Boom- dijk passeren, hebben .we zicht op de oude ha-I ven van Wolphaartsdxjk. De huizen staan er nog steeds bij, alsof liet water tegen de dijk klotst en de veerboot zo aan kan leggen. De nog duidelijk herkenbare kom staat te boek als de Fredcricuspolder. Beetje uitgraven, beet-| je water erin, en de tijden van weleer zijn weer levend. Jacobusse zou het wel weten, als hij het voor het zeggen had. Of het ooit zo ver zal komen? F.r zijn niet zo Lang geleden plan nen geopperd om een rondweg pal door de oude havenkom aan te leggen. Die liggen waarschijnlijk eigens in een bureaula. Ambte lijke molens malen langzaam, maar meestal malen ze wel. In de tjoordwésthpek van het natuurgebied lo-l pen schapen. Daar was ooit de vuilstortplaats van Wolphaartsdijk. Wat niet weet, wat niét deert, dat geldt ook hier. Op het water van de, Weel dobberen kluitjes vogels. Kuifeend, tafel-J eend, slobeend... Jacobusse somt ze op, zon der te kijken. „Mijn ogen worden misschien ietsje minder, maar dat die vogels daar zitten, weet ik zo ook nog wel." NAMEN Klein Ferhé Poortvliet op Tholen is oud. Ten oosten van het dorp zijn bij de verkaveling in de vijfti ger jaren Romeinse resten aangetroffen uit de tweede eeuw na Christus. Dat was bij de Hoge Weg en Klein Ferhé. Al tweeduizend jaar is daar dus sprake van bebouwing, zij het met onderbrekingen van overstromingen, als de Vijftienhonderdgemetenpol- der onder water liep en het land drijvende was. Al heel lang is er op en in de buurt van deze vindplaats sprake van allerlei bouwsels, meestal in de vorm van versterkte hui zen en/of kastelen. Rond 1200 heeft ene Hugo yan Voorne daar een versterkt huis gehad, dat door Willem, Graaf van Holland, is ver woest. Rond 1660 woonde Pieter Ca- rel de Biels, namens Tholen gecommitteerde van Zeeland en de Zeeuwse admiraliteit, niettemin hier weer heel m riant. Ferree wordt het hier al sinds 1340 genoemd. Dat was de veldnaam van een per ceel grond en ook van de bui tenplaats die eerder genoemd werd. Later was het ook de naam van de boerderij die bij dit landgoed kwam. Ferré, Verreé, Ferné en Ferhé: alle maal namen voor dezelfde boerderij. Vanwaar die naam? Er doen 1 meerdere verhalen de ronde. Meest waarschijnlijk lijkt de samenstelling van de namen Ver(e) en Ee. Ver(e) is middel eeuws voor 'Vrouwe', een aan spreektitel voor een dame van aanzien. Net als 'Ser' dat is voor een aanzienlijk heer (denk aan de Ser Pauluspol- der). En 'Mer' voor een echte edelman; bijvoorbeeld Met Joos van Ghistelle. 'Ee' is in het oude Zeeuws al- tijd het woord voor water. Dus Verree is het water, de kreek, toebehorend aan een aanzienlijke Vrouwe. Het Vrouwenwater dus. Voor de boerderij (Klein) Ferhé stroomt nog steeds een water gang, die wellicht het restant is van een kreek van vóór de eerste boerderij. ■i Gerard Smallegange

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2008 | | pagina 21