Broedsucces bepaalt de toekomst
Het lijkt allemaal zo simpel. Als je de
boomkikker wilt beschermen, zoek je
een gebied waar veel boomkikkers zit
ten en daar ga je als natuurbeheerder aan de
slag. Voor de grutto, de noordse woelmuis of
het pimpernelblauwtje kies je ook die aanpak.
Zo is dat al honderden keren gedaan en niet zel
den met aansprekend succes. Maar er zijn ook
voorbeelden waarbij die aanpak jammerlijk
faalde. Dat heeft te maken met hoe succesvol
de voortplanting in een gebied verloopt.
Een weidegebied kan er - bijvoorbeeld voor
grutto's- in het voorjaar, zo rond begin april,
heel aantrekkelijk uitzien. Veel greppels en
slootjes, niet te veel bomen en struiken en een
lage veedichtheid. Als er dan ook nog een spra
ke is van een overvloed aan regenwormen,
heeft een net uit Afrika gearriveerde grutto al
les wat zijn hartje begeert. Maar hoe is dat een
week of zes later, als de eieren op het punt van
uitkomen staan? Als er dan vijf koeien per hec
tare lopen, is de kans dat een legsel tot een
goed einde komt bijna nihil. En als juist in die
tijd - in de boerenpraktijk volstrekt gebruikelijk
- de maaimachines door het hooiland ronken,
overleeft er geen ei en geen kuiken. Verder kan
Ciska is gewoon een luie stoel als je erop zit
Pi
HüflBa. ~W
J
PZC Zaterdag 14 juni 2008 23
jhrtuue jaf
De PZC sponsort stichting Het
Zeeuwse Landschap. In Natuur-
journaalgaat hoofd ecologie
Chiel Jacobusse wekelijks in op
wat er aan de orde is in de
Zeeuwse natuurgebieden.
Lange tijd was het gebrui
kelijk om bij het beoorde
len van de betekenis die
een natuurgebied heeft
voor een specifieke plant
of diersoort alleen maar te
kijken hoeveel de betref
fende soort in het gebied
voorkwam. Maar daar zit
een lelijke adder onder
het gras. Over bronpopula
ties, ecologische valkuilen
en reproductiesucces.
door Chiel Jacobusse
het ook nog zijn dat de voedselsituatie voor vol
wassen vogels prima is, terwijl jonge kuikens
honger lijden.
Een gebied waar een soort talrijk is, kan dienst
doen als bron van waar uit de omgeving met
die soort bevolkt wordt. Maar het kan ook an
dersom zijn: een gebied trekt weliswaar veel in
dividuen van een soort aan, maar die komen
niet tot succesvolle voortplanting, zodat er ei
genlijk sprake is van een soort ecologische val.
In de biologie spreekt men van source- (bron)
en sink- (verdwijn) populaties. Een gebied met
een ogenschijnlijk florerende populatie van
een soort kan uiteindelijk blijken een figuurlij
ke rioolput te zijn, waardoor een soort juist ver
dwijnt.
Er is daarom in het moderne natuurbeheer
meer dan vroeger aandacht voor het voortplan-
tingssucces dat een soort weet te bereiken, dan
voor het aanwezige aantal. Afgelopen weken
hebben we geprobeerd om van een aantal wei
devogels het voortplantingssucces te bepalen.
Dat gebeurt steekproefsgewijs, maar dan nog is
het een tijdrovende bezigheid. Maar het heeft
wel nieuwe inzichten opgeleverd. Zo weten we
dat slechts veertig procent van de grutto's in de
Yerseke Moer het broedseizoen met één of
meer (bijna) vliegvlugge jongen heeft kunnen
afronden. Het aantal jongen dat deze succesvol
le paren wisten groot te brengen, was gemid
deld i,8. Gerekend over al de aanwezige broed-
paren was er dus een jongenreproductie van
0,72 jong per paar. Uit een onlangs verschenen
proefschrift over de grutto weten we dat de
stand bij een gemiddelde reproductie van 0,6
stabiel blijft. Reden tot tevredenheid dus, al
thans voor het afgelopen broedseizoen. Het is
zo goed als zeker dat vorig jaar het broedsucces
veel kleiner was.
Scholeksters broeden wat later dan grutto's en
daarvan zijn de cijfers (nog) niet bekend. Wel
is duidelijk dat veertig procent van de nesten
sneuvelt voordat het eerste ei uitkomt. Als daar
nog bij komt dat de kuikens van weidevogels re
latief vaak worden opgegeten door andere die
ren, is dat bepaald geen geruststellend cijfer.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de Nederland
se populatie scholeksters in snel tempo verou
dert. Dat komt omdat de sterfte onder volwas
sen dieren gelijk blijft, terwijl het voortplan
tingssucces daalt. Reden dus om aan deze ogen
schijnlijk weinig kritische weidevogel extra aan
dacht te geven. Niet voor niets is de scholekster
uitgeroepen tot vogel van het jaar 2008.
ekz.
O 3
QTQ
-t
PZC volgt in Buitengebied wekelijks
1 echte ringrijfamilie: het gezin
Langebeeke uit Middelburg.
De familie rijdt bij de afdeling Gapinge.
door Nadia Berkelder
De kinderen Langebeeke
begonnen met ringrij-
den toen ze nog niet
eens konden fietsen.
„Ze reden met driewielertjes
met een stokje in hun hand", ver
telt moeder Dinie. „Marina kon
niet wachten tot ze zes was en
ze mee mocht om op te passen."
Marina rijdt vandaag haar klas-
senwedstrijd: in de derde klasse
met Gapinge 7.
Ze doet aan ringrijden sinds het
mag, vanaf haar twaalfde, daar
naast rijdt ze dressuur. En niet
met haar ringrijpony Ciska,
maar met de Belg van de familie:
Isolde. De hoogst ongewone
combinatie valt niet altijd in de
smaak bij de toch wat conserva
tieve dressuurjury's. „Er zijn ju
ry's die het niks vinden vertelt
Marina. „Er zijn er bij die het
niks uitmaakt en anderen vin
den het juist leuk. Maar ik weet
dat er jury's zijn waar ik niet
meer voor hoef te rijden."
Het is niet dat ze wil provoceren,
ze rijdt uit praktische overwegin
gen dressuur met Isolde. Ciska is
de pony van Marina, maar met
haar dressuur rijden, vindt Mari-
na geen uitdaging. „Isolde moest
ik nog alles leren. Voor het rij
den maakt het niet veel uit of je
op een rijpaard of een Belg zit,
de oefeningen zijn op zich het
zelfde, en Isolde wil heel graag
dingen leren."
Een tijdje terug reden Marina en
Isolde een selectiewedstrijd.
Dressuurgigant Laurens van Lie
ren was jurylid. „Hij wist niet
wat hij met Isolde aan moest.
Het is niet echt een dressuur-
paard, zei hij, maar voor wat je
ermee doet, is het netjes." Die se
lectie kon ze dus wel vergeten.
De kleine schimmel Ciska is al
zeven jaar bij de Langebeekes.
Het was geen makkelijke. „Het
heeft een poos geduurd voordat
het goed ging, om de haverklap
ging ze er vandoor. Totdat we, el
ke keer als ze dat deed, haar nog
twintig rondjes door lieten galop
peren. En dan nog eens tien.
Daarna was het vrij snel over."
Aan springen doet Ciska niet,
dan gooit ze haar berijder eraf
„Maar met dressuur doet ze al
les."
Paardrijden zonder zadel is geen
enkel probleem voor een Lange
beeke. „Wij hebben eerst zonder
zadel leren rijden. Dat is makke
lijker dan andersom." Maar
ringrijden met Isolde doet Mari
na dan weer niet. Vader Kees is
de enige van het gezin die dat
aandurft. „Ze gaat voor mij nog
al hard. Ze is natuurlijk ook bre
der, op Ciska klem ik veel makke
lijker. Ciska is gewoon een luie
stoel als je erop zit." Toch neemt
Marina vandaag een andere po
ny mee naar Grijpskerke, want
Ciska heeft net een paar weken
op stal gestaan met een blessure.