Het is met éne vaag weg öm ven/u%al - Hcv ven/vaat 19 Donderdag 29 mei 2008 door Ondine van der Vleuten fotografie Martine Stig Ineke van Dijke-Van de Vate is fel tegen ontpoldering. „De zee moet je vooral niet als een vriend binnenhalen." Ze was acht jaar oud toen het water kwam. „Pas twee jaar later werd het stoffelijk overschot van mijn vader gevonden. Toen er slo ten gegraven werden voor de herverkaveling." De Ramp van '53 drukte een zwaar stempel. „Zwemmen, dat deden we niet. Dat water was de vijand. Ik zwem. Maar met pijn en moeite. Voortdurend is er het besef dat alles in één klap weg kan zijn. „Familie en vrienden, dat is zo allemachtig kostbaar. Kostbaarder dan spullen. Dat is met éne vaag weg." Ze lag die februarinacht in haar bed te luisteren hoe buiten de storm tekeer ging. „Een vreselij ke, loeiende storm. Ik hoorde de olievaten van de benzine pomp in het dorp over de straat rollen, 's Ochtends, om een uur of acht, gingen de klokken luiden." Nieuwerkerk was op dat moment nog droog. Maar dokter Vleugels Schutter, die met zijn auto naar het ziekenhuis in Zierik- zee geweest was, had het water in de polder gezien en gehoord dat het steeds hoger kwam. „Nog maar weinig mensen hadden telefoon. Als er iets aan de hand was, wer den de klokken geluid." Ineke's vader ging kijken en werd direct op pad gestuurd om met de auto van een vriend mensen uit de polder te gaan halen. Toen kwam het water. „Eerst zo maar een flinterdun laagje. Alsof je een emmer water over de straat leeg laat lopen. En toen bra ken de dijken door, van Zierikzee naar Nieu werkerk en van Ouwerkerk naar Nieuwer kerk, al die binnendijken." Het water drong onder de deur door en wrong zich tussen de kieren. „Ik werd bang. Mijn vader was er niet. Mijn broertje was zeven maanden oud, moeder was drie maanden zwanger. Ik weet nog dat ze de wieg en kostbare dingen naar de zolder begon te dragen. Ze had laarzen aan en gleed uit op de trap. Ik weet nog dat ik daar heel erg om heb moeten huilen." Iemand stuurde een buurjongen. 'Ga jij naar Dan moest ze lijken identificeren, aan een haarlok of iets van kleding de familie Van de Vate', zeiden ze, 'dan is daar iemand, voor als het nog erger wordt.' Ik weet nog dat hij de straat overstak, met allemaal fietsbanden om zijn middel, om maar een beetje te blijven drijven. Want het water kwam met een enorme snelheid op, je zag het stijgen. Soms zakte het een beetje, dan zei mijn moeder: nu zal er wel weer een dijk doorgebroken zijn. Dan liep er weer een andere polder vol. Op een gegeven mo ment ging je ook eb en vloed merken." Zo verstreken de uren. Op de zolder kropen ze steeds dichter bij elkaar. „Mijn moeder, die buurjongen, mijn broer en ik. Je kon door een koekoekje en een zijraam naar bui ten kijken. Zo communiceerden de mensen ook met elkaar. Ik kan me herinneren dat mijn moeder en de buren elkaar toeriepen. Je kon zien dat er op andere plekken stuk ken uit huizen waren, waar een stuk schuur tegenaan gedreven was, of een dak, of weet ik wat voor troep. Dat kon een halve muur van een huis kosten, of het huis helemaal doen instorten." „Mijn ouders hadden geen telefoon. Maar al hadden ze die wel gehad - je had er niks aan gehad. Elektrisch was er niet meer natuur lijk. Er was niks meer. Helemaal niks. Alles was kapot." Toen werd het donker. „Buiten hoorde je koeien langszwemmen, brullend van angst. Paarden ook. Ik weet nog, die ogen...pure doodsangst. Het woei. Het was koud. Eén doffe ellende." Het water kwam bijna tot bovenaan de trap. „Beneden klotste het tegen de plafondbal- ken aan. Het enige wat me is bijgebleven is het grijze water en dat we op een emmer plasten. Op een gegeven moment is het wa ter gaan zakken. En toen, ik weet van geen uur of tijd, zijn ze ons komen halen en zijn we opgevangen in de huizen op het hoogste punt van het dorp. Dat was de Kerkstraat. „Ik denk ook nu wel eens: wat is een mens toch aan het verzamelen. Je kunt alleen maar meenemen wat je dragen kunt. Mijn moeder had één koffertje, voor twee kinde ren en haarzelf, en een kinderwagen. Meer kon ze niet duwen en meer kon ze niet op haar arm hebben. Dat is waarmee wij ver trokken zijn uit Nieuwerkerk. Dus we kre gen allerlei kleding en spulletjes en een bed. Die mensen improviseerden alles, die stel den heel hun huis beschikbaar. Het was één mensenmassa. Mijn moeder, die verpleeg ster was, heeft er nog een kind ter wereld ge holpen. Iemand hing een laken op en daar achter beviel de vrouw." Ineke's moeder was een sterke vrouw. Ze toonde geen angst. „Dat was onze houvast. Over mijn vader sprak ze niet veel. Ze hoop te dat hij ergens in een huis was of toch bij die mensen aangekomen, of ergens naartoe gedreven... Het heeft lang geduurd voor dui delijk was, wat er gebeurd was. Toen de klokken luidden, is hij naar de Ring gelopen om te zien wat er aan de hand was. „Zou jij de polder in willen rijden, om een familie uit hun huis te halen?", vroegen ze hem. Mijn vader ging. Later bleek dat die auto niet ver gekomen is. Halverwege heeft het water, een muur van water, hem over spoeld. Hij is een kilometer of twee daarvan daan gevonden. De stroming moet enorm geweest zijn." „Veel mensen dachten: het wordt net een der ais bij de Inundatie in 1944. Dus dat het zo maar een laagje water zou zijn. Daar heb ben veel mensen zich ongelooflijk in vergist. Ook mijn grootouders, die met twee broers en een zus van mijn moeder in Capelle woonden, een gehucht tussen Nieuwerkerk en Zierikzee in. Dat is helemaal verdwenen. Eén broer heeft het overleefd. Mijn moeder heeft dus haar beide ouders verloren, een zus, een broer en haar man. In één nacht." „Als kind neem je daarvan mee wat je aan kunt. Daar kom je zo vanuit je kinderwereld in terecht. Ik focuste heel erg op mijn broer tje van zeven maanden, daar hield en hou ik zielsveel van. Ik had het gevoel dat ik mijn moeder moest helpen. Ze steunde echt op mij. Ik ook op haar, want het was een rots, een dijk van een wijf. Een daadkrachtige vrouw. Ze heeft later de boerderij van haar ouders voortgezet. In haar eentje, met drie kleine kinderen. Mijn jongste broer boert daar nog steeds op." „Maar eerst betrokken wij een noodwoning in Zierikzee. Op een dag kwam de politie. 'Je moet meekomen, want er is iemand gevon den en we denken dat dat je moeder is, of broer, of je vader.' Dan kwam mijn moeder zo overstuur thuis...dan moest ze lijken iden tificeren, aan een haarlok of iets van kledin- g... Natuurlijk in verregaande staat van ont binding. Op een gegeven moment wist ze het al, als er weer een politieagent aan kwam. Het moet verschrikkelijk geweest zijn. Haar zus is nooit gevonden. Maar mijn grootmoeder is bij Kattendijke aangespoeld, in Zuid-Beveland. Die is de Schelde overge dreven. Mijn vader is herkend aan een baco- sleuteltje, een portefeuille en een verzilverd tabaksdoosje. Die portefeuille heb ik altijd bij me. Ik gebruik hem gewoon. Die is zó be langrijk voor me." Stop maar met huilen, want je zult je tranen nog wel harder nodig hebben in het leven „Net na de ramp bloeide of groeide er niets. Die eerste lente erna was kil, kaal. De warm te van de zon was er, maar er waren geen kleuren. Met Koninginnedag werd niks ge daan. Iedereen smoorde in zijn verdriet. Thuis ook, je ontbeerde gezelligheid en sfeer. Mijn moeder zat daar met drie jonge kinderen en zorgen, zorgen, zorgen. Je kon bijna zeggen: het was een zwartwitfoto. Als mijn broertje jarig was, huilde mijn oma, want zij was haar zoon kwijt en wij hadden geen pappa. Kun je het je indenken? Naar mate de jaren verstreken, sleet de rouw iets. Mijn broertjes waren lekker ondeugend en daar genoten we wel van. Mijn moeder zei altijd: het moeten geen papkinderen wor den. In de zeventiger jaren liepen ze met lan ge haren, ze hadden posters van Easy Rider en Peter Fonda en crossmotoren en tracto ren in de kamer. Ze waren een jaar of tien toen reden ze al met de tractor over het erf Dat heeft mijn moeder altijd ontzettend ge stimuleerd. En altijd de lat hoog leggen. Als je met een goed cijfer van school kwam was het: dat had toch wel beter gekund. Daar had ik wel hevig de schurft aan op een gege ven moment, maar ze wilde dat we bestand waren tegen de wereld. Als je eens huilde: stop maar met huilen want je zult je tranen nog wel harder nodig hebben in het leven. Op zo'n manier. „De polder werd herverkaveld, in het dorp kwamen, zoals Wim Sonneveld zingt, nieu we huizen en daar keek je hoe het bankstel stond bij Mien en op het dressoir de plastic rozen. Het dorp werd gemoderniseerd. Ik sloot het verleden af Elk jaar op 1 februari poetste ik dat fotolijstje, daar, waarop mijn vader en zijn broertje staan, als kind. Maar pas vijftig jaar na de ramp, bij de grote her denking, kon ik het emotioneel aan om daar bij te zijn. Het was exact hetzelfde weer. Nat te sneeuw en rond het vriespunt, harde wind, sneeuwbuien." „Iedere keer wordt weer dat litteken openge haald wordt. Er zit maar zó'n dun laagje over, zó'n dun korstje. Dat zie je nu aan mij. Wat heb ik nog te huilen? Maar blijkbaar wel. Mijn hele leven zal het me achtervol gen."

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2008 | | pagina 95