Orang Belanda zeiden ze
öm ven&zat - Hui ven/taai
111 Donderdag 29 mei 2008
door Jan van Damme
fotografie Martine Stig
Ze staat ervan te kijken hoe weinig er veranderd is. Na bijna een halve eeuw kan ze nog
de huisjes aanwijzen waar ze met haar ouders en vijf broers en zussen heeft gewoond.
Eerst op nummer 11, daarna op nummer 5. En daar, aan de overkant, had je de kampbe
heerder. Een blanke, die de post verdeelde en bij wie iedere bezoeker zich moest mel
den. We ontmoeten Nel Lekatompessy op wat nu een vakantiepark met huurhuisjes in
het Walcherse Serooskerke is. In de recreatieruimte annex bar. Dit was vroeger de kerk,
vertelt ze. En wijst. „Daar ergens was het altaar. En daar heb ik mijn eerste kerstgedicht
voorgedragen. In een witte jurk. We waren allemaal engelen."
Om haar verhaal handen en
voeten te geven, moeten we
terug naar eind jaren veertig,
begin jaren vijftig van de vori
ge eeuw. Indië maakt zich los
van Nederland en wordt in t949 de onafhan
kelijke staat Indonesië. Vooral op de Moluk-
ken hebben veel inwoners banden met de
oude koloniale overheid, ze voelen er niets
voor op te gaan in de nieuwe staat van Soe-
karno. In 1951 komen 4500 militairen van
het Koninklijk Nederlands Indisch Leger,
het KNIL, naar Nederland. Met hun gezin
nen. Ze worden opgevangen in barakken
kampen, met het idee dat ze snel terug kun
nen gaan. Hun onafhankelijke Republik Ma
luku Selatan (RMS) blijft echter een droom,
Hier in Nederland kwijnde mijn
vader weg. Miskend, dat is het
woord. Je voelde de frustraties
die zich later zelfs niet met treinkapingen
laat afdwingen.
Nel Lekatompessy wordt 15 augustus 1951 in
kamp Lunetten - het voormalige concentra
tiekamp Vught - geboren. Haar vader is één
van de KNIL-militairen, die op weg naar Ne
derland officieel uit het leger is ontslagen.
Nog verblind door de tropische zon van het
eiland Ambon raakt hij - met vele andere
ex-KNIL-saoldaten - verdwaald in de Neder
landse mist. Zeker weet ze het niet, maar
Nel denkt dat het gezin meerdere keren
moest verhuizen, omdat haar vader zich
niet altijd even gemakkelijk voegde naar de
autoriteiten. Ze heeft er een levenslange
angst voor mannen in het zwart aan overge
houden. „Het moet nog in Vught geweest
zijn, dat er rellen waren uitgebroken. Ik
weet dat ik over de grond kroop en allemaal
zwarte laarzen zag. En zwarte lange jassen
en helmen. Later heeft mijn moeder verteld
dat die herinnering klopte, wat ik zag was
de oproerpolitie, die het kamp bewaakte. Ik
weet de datum precies, 10 december 1952.
Dat is ook de dag dat mijn man werd gebo
ren."
Ze gebruikt het woord overplaatsingen. Het
gezin Lekatompessy kwam terecht in het
Havendorp bij Vlissingen, daar waar later
de Olau-Iine af zou meren. Vervolgens een
kamp aan de Nadorstweg in Middelburg en
tenslotte Serooskerke. Daar groeide ze op
en leerde wat inburgeren was voor dat
woord bestond.
„Van het begin herinner ik me vooral de
ruimte. We werden in een grote zwarte taxi
hier naar toe gebracht Er woonden nog
maar een paar gezinnen op het kamp. Waar
we nu zitten, dat was de kerk. Wel ver
bouwd, natuurlijk. Op oude foto's kun je
zien dat er kleine ramen zaten. En koud dat
het was! We zaten op ijzeren stoelen, met
van die vierkante gaatjes erin. Als je ging
staan had je allemaal vierkantjes op je be
nen. Achter het kamp lagen akkers, we
speelden in het korenveld. Molukse spelle
tjes deden we; een houtje hoog houden en
wegslaan, patulele heette dat. En ons huis,
gróót was dat. Met een voor- en een achter
kamer, de deur in het midden. Later, op
nummer 24, hadden we voor het eerst een
bankstel. Een driezits en twee van die losse
stoeltjes. We mochten er alleen 's zondags
op zitten, en dan nog lag er plastic over
heen." Ze aten thuis rijst, nooit aardappe
len. Soms rijstepap, bubur. Vis werd bij de
afslag in Veere gehaald en op het dak van
hun huis te drogen gelegd. Haarvader had
een kippenren gebouwd, dus stond er regel
matig kip op het menu. Het was karig, zegt
ze, maar honger heeft ze nooit gehad. „Er
werd wel Nederlandse kookles gegeven: een
pannetje voor de aardappelen, een voor de
gekookte groente en een voor gehakt met
jus. Mijn moeder ging daar naar toe. Naai
les, dat ook. Ik vermoed dat het een soort in
burgeren was."
Nederlands leerde ze pas toen ze naar de
kleuterschool ging en daarna naar de School
met de Bijbel in Serooskerke. In het gezin
was Maleis de voertaal. Als ze thuis Neder
lands sprak, konden vooral haar vader en
broers dat niet waarderen. 'Moet je kijken,
die is Nederlands geworden'.
„Wij waren echt geïsoleerd in het kamp. In
feite speelde ons hele leven zich daar af. Er
kwam een bakker, een melkboer, een vis
boer op het terrein. Ook iemand die kleding
verkocht, met een speciaal busje. Het kwam
wel eens voor dat we naar de Végé moesten
in het dorp. Ie moeder schreef iets op een
briefje, dat je moest afgeven. Dan schaamde
je je gewoon. Een enkele keer ging ik mee
met een vriendinnetje. Tetske van Ossewaar-
de, dat is grappig, zij is cabaretière gewor
den. Haar vader was directeur van het cen
trum kinderzorg, hier verderop. Daar waren
veel andere kinderen, daar was veel speel
goed, een paradijs natuurlijk. Op school...
Een paar jaar geleden gaf ik een voorstelling
in Middelburg. Kwam er een mevrouw naar
me toe. Ik ken jou, zei ze, ik heb jou nog les
gegeven. Dat was juffrouw Van Doorn, ze
was destijds kwekeling en zat plotseling
met een klas vol Molukkers. Ze vertelde dat
ze ook niet goed wist wat ze met ons moest,
want er waren natuurlijk geen programma's
voor Molukse kinderen. Ik was goed in taal,
wist ze nog. Dat vond ik zo leuk om te ho
ren."
Een week Ambon is leuk; twee, drie
ook nog wel. Maar daarna voel ik
het echt als een eiland
Op de lagere school hingen bijbelse platen.
Woestijnen, tentenkampen. „Dat was voor
mij Ambon. Toen mijn vader vertelde, dat
het eiland zo mooi was, zei ik dat dat vol
gens mij niet klopte. Een en al Sahara, dacht
ik. Mijn vader was erg teleurgesteld. Nee, ik
ben nooit met hem terug geweest. Jammer
genoeg niet. Ambon was voor mij lange tijd
een ver-van-mijn-bed-show. Toen ik trouw
de in 1975 gaf hij me duizend gulden: 'voor
jouw ticket naar Ambon'. Hij vertelde altijd
over zijn huis in het dorp Latuhalat, waar
hij de eerste inwoner was met een stenen
huis. Daar pronkte hij een beetje mee. Ik
ben pas in 1985 voor het eerst gegaan, toen
was hij al overleden. Mijn vader had gelijk,
echt hartstikke gelijk. Het huis ligt prachtig
aan het strand. ]a, het staat er nog, alleen de
vloer, met van die mooie blauwe tegels uit
de Portugese tijd, is eruit gesloopt En weet
je, ik heb nu één van die tegels thuis, in
Zaandam waar ik woon. Ik, die altijd heb ge
zegd, dat stomme Ambon. Op de tegel staan
prachtige motieven, nootmuskaat of kruid
nagel. Hij ligt in de boekenkast, maar ik wil
er nog een frame voor laten maken."
„Nee, mijn vader was totaal niet gelukkig.
Hij heeft gevochten, zat bij het KNIL. De
kist met zijn legerspullen stond onder het
bed, klaar terug te gaan naar Ambon. Over
het leger vertelde hij stoere verhalen. De Ja
panse bezetting, de vernederingen, daarover
kregen we ook te horen. Best heftig alle
maal. Hier in Nederland kwijnde hij weg.
Miskend, dat is het woord. Je voelde de frus
traties. Ik heb er geen trauma's aan overge
houden, maar wij werden als kinderen wel
geslagen. Een pak op je billen, met de mat
tenklopper of de sapoelidi, een lange handbe
zem. Mijn broers met de koppelriem. Dat
hoorde bij de cultuur. Zo'n gesloten ge
meenschap, in een vreemde omgeving, ach
teraf bezien is het niet vreemd. Mijn ouders
hadden vaak ruzie. Nu denk ik wel te weten
waarover: de een wilde wel terug naar Am
bon, de ander niet."
Aan het eind van haar lagere schooltijd ver
huisde het gezin naar Leerdam. Niet naar
een kamp, maar naar een rijtjeswoning. In
een Molukse wijk, dat nog wel. Als puber
vond ze dat veel Molukkers 'klef met elkaar
waren. Andersom hoorde zij vaak Orang Be
landa, ze was een overloper. Na mulo en
kleuterkweek kwam ze terecht in het onder
wijs, gaf één jaar les in Sint Philipsland waar
ze voor de kinderen de enige kleurlinge
was. 'Juf wat bent u bruin!' Later Den Haag
en vervolgens Zaandam, waar ze na ervarin
gen in het amateurtheater actrice werd in
de door haar man opgerichte groep Delta.
„Voor mijn gevoel heb ik heel lang in Zee
land gewoond. Toch waren het maar zes ja
ren, van mijn derde tot mijn negende. Ik
heb er wortel geschoten, zo is het. Twee
van mijn jongere broers zijn teruggegaan
naar Middelburg, de één is met een blanke
Zeeuwse en de ander met een Molukse
Zeeuwse getrouwd. Dat scheelt ook voor de
band. Mijn man Anis komt uit Oost-Sou
burg. Hij heeft het wel eens over teruggaan
naar Indonesië. Ik niet. Ik woon hier, ik
werk hier, ik probeer me hier te handhaven,
net als iedereen. Een week Ambon is leuk;
twee, drie ook nog wel. Maar daarna voel ik
het echt als een eiland, waar ik niet zomaar
weg kan. Wat dat betreft ben ik vast een
beetje verwend. En verwesterd."
Bij het afscheid overlegt ze met de beheer
der van het vakantiepark in Serooskerke. Ja,
antwoordt hij, er is nog ruimte om een gro
ter gezelschap te boeken. Of nummer vijf
nog vrij is?