'Elk woord moet ik veroveren' i5 spectrum 'Tien uur per dag werken. Twee uur schrijven, acht uur corrigeren' PZC Zaterdag 1 maart 2008 António Lobo Antunes Geboren in Lissabon, 1942. Studeert medicijnen. Moet in 1971 naar Angola, waar Portugal een koloniale oorlog uitvecht. Deze kolo niale oorlogen vormen een rode draad in zijn werk. Publiceert na de Anjerrevolu tie van 1974, waarmee een einde kwam aan 42 jaar dicta tuur onder Salazar (en Caeta- no), in hoog tempo romans die zeer succesvol zijn. Stilistisch beïnvloed door Faulkner, Conrad en Céline. Breekt internationaal door met magnum opus Fado Alexandrino (1983). De boeken van António Lo bo Antunes verschijnen bij uitgeverij Ambo. Over António Lobo Antunes wordt steevast gezegd dat hij de Nobelprijs voor de Literatuur verdient, maar dat hij 'm niet krijgt omdat José Saramago hem, in 1998, voor was. Twee Portugese winnaars kort achter elkaar ligt niet voor de hand. Lobo Antunes zegt dat het hem niet interesseert. „Ik moet werken." Een interview in fragmenten. door Theo Hakkert foto Frouwkje Bijlstra/GPD Over de oorlog in Angola, waar hij begin jaren zeventig als arts-officier naar toe werd ge stuurd: „Het eerste jaar van de oorlog zagen we geen vrouw, maar nergens zag je homoseksuali teit de kop opsteken, nergens. Je was zo be zig met overleven, dat seks niet aan de or de was. „Met kerst werden vier hoeren gestuurd. Eén voor honderdvijftig soldaten, één voor dertig sergeanten en twee voor vijf of ficieren. We vonden ze prachtig. De ser geant hield de tijd bij. 'Vijf minuten!' Som migen sloten meteen weer achteraan in de rij voor de tent. Voor het kerstdiner zaten de vier vrouwen aan bij de tafel van de vijf officieren. Was een mooie avond." Over het belang van het lezen van poëzie: „Door poëzie te lezen, leer je hoe te wach ten op een woord." Over hoe het begon: „Ik ben met schrijven begonnen toen ik 4, 5 jaar oud was en thuis zat met tuberculose. Het was erg grappig. Ik zette woorden achter elkaar en het sloeg ergens op. Op mijn 15e, zo onge veer, kwam ik erachter dat er verschil is tussen slecht schrijven en goed schrijven en toen begon de kwelling. Rond mijn 20ste wist ik dat er verschil was tussen een goed boek en een meesterwerk. „Dit boek hier op tafel, Fado Alexandrino, is 25 jaar oud. Mijn vader daagde me uit: 'Schrijf nou eens een grote roman'. Ik her inner me dat ik het grotendeels in New York heb geschreven. Ik vond het niks en kieperde het manuscript 's avonds bij het vuilnis. Toen moest ik er 's ochtends vroeg uit om het uit de container te red den. Mijn vader en ik spraken nooit meer over boeken. Alleen hierover zei hij: 'Dit boek zal blijven'. Kijk, dan ben je blij als zoon van een vader met vele zonen, die hij nooit prees." Over het ontbreken van schaamte: „Twee keer per maand lunch ik met de andere officieren uit mijn compagnie uit de tijd in Angola. Ze zijn allemaal redelijk ge slaagd in hun levens. Jong waren we. Het was een jongensoorlog. Soldaten van 19, officieren van 20. We werden gedwongen snel volwassen te worden. Ik heb nooit nachtmerries over de oorlog gehad, maar de oorlog zit zeker nog in me. Nu verbaas ik me het meest over het feit dat we ons niet schuldig voelen. We praten daarover en niemand weet het. Ik heb deelgeno men aan zaken die niet bepaald fraai wa ren. En ik voel me niet schuldig. Vreemd. Onverklaarbaar. Ik deel het met mijn oude kapitein, die aan longkanker is over leden. Toen hij ziek werd, begon hij te praten. 'Waarom voelen we ons niet schuldig?', vroeg ik. Hij wist het ook niet." Over schrijven: „Van een flink deel van mijn werk weet ik niet waar het vandaan komt. Op heuglijke momenten begint de hand te denken. Verder moet ik elk woord veroveren." Over de revolutie: „Over de oorlog heb ik nooit geschreven. Hooguit staan er verwij zingen in. In Fado Alexandrino verwijzin gen naar Mozambique, maar daar heb ik nooit gezeten. Wat ik met dat boek wilde, was een beeld schetsen van de samenle ving vóór de revolutie. Mijn grootste pro bleem daarbij was hoe ik de verschillende sociale lagen bij elkaar kon brengen. Er was geen kastesysteem, maar veel contact tussen de milieus bestond er niet. Alleen seksueel, maar gehuwd werd er niet. „Toen dacht ik aan de bataljonsdiners, waar de soldaten elkaar weer ontmoetten. Zo kon ik hun stemmen vervlechten. De revolutie was een kwestie van uren. Op eens mocht toen alles, niets was nog ver boden. Wat ook weer angst en onzeker heid opriep. Allerlei Franse figuren van mei '68 liepen opeens in Lissabon rond. Jean-Paul Sartre, die zo'n lafaard was ge weest tijdens de Duitse bezetting, kwam er uitleggen hoe je een revolutie diende te voeren. Rare dagen. Een permanent carna val." Over invloeden: „Mijn boeken nu zijn vrij van invloeden. Ik keer altijd terug naar de oude schrijvers van wie ik houd. Vergi- lius, Horatius, Ovidius. Het blijft ongeloof lijk wat zij gedaan hebben. Ze hebben ook alles al gezegd wat wij nu zeggen. Ho ratius zei: 'Een schrijver moet tien uur per dag werken. Twee uur schrijven, acht uur corrigeren'. Vergilius, aan het einde van zijn leven, vroeg of zijn werk vernietigd kon worden. Hij had niet de tijd geno men om eraan te werken, vond hij. Kei zer Octavianus, een bewonderaar, wilde er niet van horen." Over de brieven aan zijn vrouw: „Mijn dochters wilden ze uitgeven. Ik heb deze brieven uit de oorlog niet weer willen le zen. Voor mij waren het krabbels. Ik wil de haar, denk ik, alleen maar laten weten dat ik nog in leven was. Onze dochters vonden ze in een la na het overlijden van mijn vrouw. Ik zei: 'Wacht tot ik ook dood ben'. Wilden ze niet. Het was hun manier om de herinnering aan hun moe der levend te houden. Als het mensen kan doen beseffen hoe stom oorlog is, is het geen onzinnige uitgave." Over de oorlog: „In die tijd had je de zeker heid dat de dictatuur eeuwig zou zijn. Het zou niet voorbijgaan. Je had twee keuzes. Of je ging naar de oorlog en je kwam mis schien terug, of je ging weg om revolutie te maken in een café in Parijs. Grappig: de enige oppositie tegen de dictatuur kwam van de communisten en die kozen er alle maal voor om naar de oorlog te gaan. De extreem-linksen die destijds naar Parijs gingen en na de dictatuur terug zijn geko men, zitten nu bij de rechtse partijen." Over de dictator: „Salazar was onzicht baar. Weinigen hebben hem ooit gezien. Ministers kregen opdrachten per brief Mijn vader werd, als arts, bij Salazar geroe pen toen de dictator stervende was. Hij was verbaasd hoe arm hij was. Hij leefde in grote soberheid. Geen vrouw, geen kin deren. Mensen beweerden dat hij maagd was. Later bleek dat hij een kleine reeks vrouwen had gehad, heel discreet. „Anders dan Mussolini, Hitler en ook Franco was hij onzichtbaar. Mijn vader was verbaasd dat hij zelfs geen kantoor had. Hij zat te werken in een kale stoel. Geen vrienden, niks. Een eenzame man. Als een geest was hij, maar dat kwam zijn macht blijkbaar alleen maar ten goede." Over zijn boeken: „Ik weet niet wat ik maak, maar het zijn geen romans. Het zijn boeken." Over na de revolutie: „Mijn grootmoeder droeg haar personeel op te stemmen op de rechtse partijen. Dat deden ze ook nog. De chauffeur zei: 'Als ik geen baas heb, wat moet ik dan?' Een aantal jaren gele den was ik in Roemenië. Daar hoorde ik van gewone mensen dat ze het tijdens de dictatuur beter hadden gehad. Werk, eten, zekerheid. In Portugal is dat anders. Portugezen geloven niet in ideologie, wij geloven in gezichten. Nu hebben we een sociaal-democratische regering. Wat zal het? Als de regering verandert, zeggen de mensen: 'Andere vliegen, dezelfde stront'."

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2008 | | pagina 155