spectrum 4
'Eerwraak
culturele
leugen'
PZC
Zaterdag 16 februari 2008
Boven het bed in zijn slaapka
mer hangt haar portret. En het
is haar naam die met inkt in
zijn bovenarm staat gegrift. Nie
mand die bij Moussa zo diep in
zijn hart en ziel is doorgedrongen als zijn
zus. „Ze zit écht in elke vezel."
Zij is zijn zielsverwant. Terwijl juist hij
haar tien jaar geleden in een vlaag van
woede met messteken van het leven be
roofde. Daarom snapt ook hij alleen dat
voor 'de rest van de wereld' onbegrijpelij
ke contrast tussen moord en liefde. „Dat
kan ik je niet uitleggen. Je zou het toch
niet begrijpen."
In een kleine flat in een Noord-Hollandse
provinciestad begint hij zijn verhaal. „Er
gaat geen dag voorbij dat ik niet aan haar
denk. Ik droom elke nacht over haar. Praat
voortdurend met haar in gedachten. Op
het moment dat ik haar doodde, ben ik als
mens voorgoed mislukt. Zij is de enige
waarvoor ik nog leef Al besefik goed hoe
vreemd ook dat klinkt, hoe vreemd dat is."
Een puber was hij, nu een twintiger, nog
maar. Zijn één jaar jongere zus schond de
eer van de familie. Ze was vrijgevochten.
Te vrij, in zijn ogen. Een gevoel dat sterk
werd gevoed door zijn omgeving. „Je zus
doet dit, je zus doet dat. Je zus, je zus, je
zus... Dat hoorde ik steeds. Van vrienden,
van bekenden. Over de zus die ik, zo was
mij geleerd, diende te beschermen. Zodat
ze haar eer niet zou verliezen. Dat anderen
haar geen hoer zouden noemen. Die
schandvlek mocht zij niet krijgen."
Dat eergevoel is nauw verweven met zijn
Uit naam van de eer
doodde hij zijn zus.
Uitgerekend hij strijdt
nu in haar naam tegen
eergerelateerd geweld.
Opdat anderen niet in
dezelfde culturele valkuil
trappen. „Ik zoek geen
vergiffenis, maar betreed
niet óók mijn pad."
door Cerben van 't Hek
foto Marcel Rob/CPD
achtergrond. Het vormt het culturele fun
dament onder de maatschappij waarin hij
in het Midden-Oosten opgroeide. „Het is
niet zo dat die eer thuis voortdurend werd
benoemd. Het bestond wel. Je kreeg het
ongemerkt mee, als iets vanzelfsprekends."
Op jonge leeftijd kwam hij samen met zijn
familie naar Nederland, op de vlucht voor
oorlogsgeweld. „Voor mij was Nederland
direct hét paradijs. De vrijheid die we
nooit hadden gekend, voelde als een war
me deken. Alleen heb ik nooit geleerd hoe
ik met die vrijheid om moest gaan. En dat
die vrijheid niet exclusief voor mij gold.
Dat is mijn gebrek geweest. Dat alleen mij
valt aan te rekenen."
Terwijl hij zich wentelde in het rijke tiener
leven, probeerde hij de vrijheid van zijn
zus in te perken. „Ik vond niet dat zij de
zelfde rechten had als ik. Het liefst had ik
dat zij na school meteen naar huis ging.
Daar kwam ze hevig tegen in verzet. Ze
vond dat ik geen enkel recht had om me
met haar te bemoeien. Dat leidde tot ruzie.
Flinke botsingen."
Een van die ruzies liep zwaar uit de hand.
„Het begon met geduw en getrek." Plotse
ling was daar een mes. De herinneringen
zijn vanaf dat moment filmflarden in zijn
hoofd. Totale verwarring. „Ik ben het huis
uit gerend. Heb aan zelfmoord gedacht,
aan vluchten. Wat heb ik gedaan? Dat
dreunde als een denderende trein door
mijn hoofd. De dag dat ik mijn zus ver
moordde, doodde ik ook mijzelf Mijn le
ven was in één klap niets meer waard. Min
der dan nul." Hij werd veroordeeld voor
doodslag, van een geplande daad was geen
sprake. „Een flink aantal jaren gevangenis
straf kreeg ik. Ik had elke straf geaccep
teerd. Voor mij bestaat er geen te lage
straf. In mijn hoofd heb ik levenslang."
De pers repte van een typisch geval van
eerwraak. „Het was een daad die voort
kwam uit mijn eergevoel", zegt Moussa.
Geen zuiver geval van eerwraak, waarbij
de familie de daad goedkeurt en de dader
geen berouw toont. „Ik heb misschien één
seconde gedacht dat het goed was. Dat ik
het recht had dat te doen. Eén seconde.
Daarna was die zekerheid er nooit meer."
Zijn familie heeft hem niet verstoten,
maar heeft zijn daad zeker niet goedge
keurd. „Ze tolereren mij. Alleen zal ik er
nooit meer echt bij horen. Ik kan mijn
moeder nooit meer recht aankijken. Haar
ogen zijn spiegels van verdriet geworden.
Dat heb ik op mijn geweten."
Een paar maanden is hij nu uit de gevange
nis. Hij volgt een studie, loopt stage in de
zorg en zoekt naar zijn plek in de samenle
ving. „Ik weet niet hoe de hel eruit ziet,
maar ik weet wel hoe de hel op aarde eruit
ziet. Dat was voor mij de gevangenis. Met
moordenaars hebben ze daar niet zo veel
op. Ik heb letterlijk moeten vechten om
overeind te blijven."
Dankbaar is hij voor de mensen,
bewaarders en begeleiders, die
hij trof. „Mensen die in mij
niet alleen de moordenaar van
mijn zus zagen, maar ook nog iets goeds.
Zij openden mij de ogen. Dat was mijn ge
luk. Van de gevangenis worden de meeste
mensen niet beter. Ze komen er crimineler
uit dan ze erin gaan. Ik heb achter de deur
geleerd dat ik verkeerde denkbeelden had.
Daardoor kan ik nu analyseren hoe en
waarom het is gebeurd. Al is dat iets an
ders dan dat ik het écht kan verklaren. En
is het al helemaal geen rechtvaardiging."
Eer kan ook best iets moois zijn, zegt hij
nu. „Zolang je het maar goed aanwendt en
niet misbruikt." In naam van zijn zus en
de eer probeert hij 'in de herkansing' zijn
leven een waardevolle invulling te geven.
„Zij is mijn kracht om verder te gaan, om
er nog iets van te maken. En vooral om
haar zinloze dood een zinvol vervolg te ge
ven." Hij is van plan lezingen te geven op
middelbare scholen. Heeft contact met di
verse organisaties die strijden tegen eerge
relateerd geweld in de Nederlandse samen
leving. Toekomstige daders en slachtoffers
zitten nu bij elkaar in de klas.
„Daarom moet je juist op de scholen voor
lichting geven. Laten zien dat eergerela
teerd geweld een valkuil is. Betreed niet
het pad dat ik heb bewandeld! Dat is mijn
boodschap. Eer is een culturele leugen die
voor onnodig leed zorgt. Daar kun je een
brochure over maken. Of een film. Maar ik
denk dat mijn persoonlijke verhaal meer
indruk maakt. Ik heb levens vernield."
Hij omarmt zijn strijd tegen eergeweld als
nieuwe reden van zijn bestaan. Al beseft
hij dat hij daarvoor zijn huidige, betrekke
lijke, anonimiteit moet opgeven. „Ik heb
niet de behoefte met naam en toenaam in
de krant te staan, al vind ik het wel waarde
vol ook hier mijn verhaal te doen. Al zet
het maar één persoon aan het denken, dan
heeft het al zin. Maar mijn buren hoeven
niet direct te weten wat ik heb gedaan.
Wat heeft dat voor nut? Al loop ik er niet
voor weg als ze het wél te horen krijgen."
Zijn verleden valt immers niet uit te wis
sen. „Dat wil ik ook niet. Ik doe het niet
om vergiffenis te krijgen. Dat is iets tussen
mij en mijn zus. In het openbaar mijn ver
haal doen, zal best zwaar zijn. Ik weet niet
welke reacties ik kan verwachten. De kans
dat ze me beschimpen, bestaat. Het belang
om dit te doen, is zoveel groter dan mijn
eigen belang. Ik moet het doen. Het is het
enige wat ik nog kan doen voor mijn zus."
De naam van Moussa is op verzoek van de geïnter
viewde gefingeerd.