De eerste de beste
Het ideaal van een haarloze
Is godsdienst gezond
20 Vrijdag 25 januari 2008 PZC
DENKWIJZER
door René Diekstra
Godsdienstige
mensen koesteren
gemakkelijker hoop
Wat is de bijdrage van godsdienst aan geluk en gezond
heid? Zijn godsdienstige mensen gelukkiger? Zijn ze
gezonder? Leven ze langer?
Stel dat het antwoord op al deze vragen positiefis, wat moe
ten we daar dan uit concluderen? Dat godsdienst, net als bij
voorbeeld niet-roken, goed is voor de mens en daarom bevor
derd moet worden? Niet alleen in de persoonlijke levenssfeer,
maar ook in de samenleving in het algemeen. En dat de over
heid, net als bij niet-roken, daar ook een rol in te spelen heeft?
Bijvoorbeeld door godsdienstige opvoeding en praktijken aan
te moedigen, eventueel zelfs te subsidiëren?
Voor veel mensen zullen zulke suggesties belachelijk klinken.
Maar wat nu als er voldoende bewijs is voor de stelling dat
godsdienstigheid een belangrijke, zelfstandige factor van ge
zondheid en geluk is. Is dat er? In ieder geval is er inmiddels
een groot aantal studies waaruit blijkt dat godsdienstige men
sen gemiddeld langer leven. De vraag is waarom.
Daarop bestaan meerdere ant
woorden. Een daarvan is simpel.
Vrouwen zijn vaker godsdienstig
actief dan mannen, vrouwen le
ven sowieso langer, en daarom
is de gemiddelde levensverwach
ting in godsdienst-actieve groe
pen hoger dan in niet-godsdienstige. Alleen houdt die verkla
ring geen stand. Ook godsdienstige mannen leven gemiddeld
langer dan hun niet-godsdienstige seksegenoten.
Een tweede antwoord is dat godsdienstige mensen gemiddeld
gezonder leven. Inderdaad roken ze minder (vaak) en drinken
ze minder (vaak) alcohol. Maar ook dat verschil verklaart maar
een beperkt deel van het verschil in levensverwachting.
Een derde antwoord luidt dat godsdienstige mensen meer en
actievere sociale netwerken hebben, via de parochie, de ge
meente of de moskee waar ze lid van zijn. Al heel lang is be
kend dat sociale steun en 'het gevoel bij een groep te horen' ge
zondheidsbevorderend en levensverlengend zijn. Dat is begrij
pelijk als we bedenken hoe belangrijk zulke steun kan zijn in
tijden van ziekte en verlies door de dood.
Toch blijkt ook het verschil in sociale steun het verschil in le
vensverwachting tussen beide groepen maar ten dele te verkla
ren. Er moet dus nog iets anders aan de hand zijn. Tot op he
den is niet duidelijk wat dat precies is. Sommige psychologen
zijn van mening dat het te maken moet hebben met de in
vloed van godsdienstige denkbeelden op het innerlijk leven
van mensen, op hun gevoelens, houding en gedrag. Zij om
schrijven de psychologische kern van godsdienst als 'het leve
ren van zin en van hoop'.
Wat het eerste betreft, zin, geldt het volgende. Waar voor de
niet-godsdienstige mens ongeluk, verlies of tegenslag dikwijls
willekeurige grillen van het lot of toeval zijn, hebben voor
godsdienstigen zulke gebeurtenissen vaak een hogere zin.
Voor hen zijn het beproevingen die niet zonder goede reden
door een hogere macht op hun weg zijn geplaatst. Daardoor is
de acceptatie van ziekte, lijden en dood voor godsdienstige
mensen vaak minder moeilijk dan voor niet-godsdienstige.
En, aldus een veelgehoorde opvatting, wie zijn lot beter accep
teert, voelt zich over het algemeen ook beter. Toch gaat er een
adder onder het gras van die redenering schuil. Want we we
ten, bijvoorbeeld uit onderzoek onder mensen met kanker,
dat degenen die zich niet bij hun ziekte en prognose neerleg
gen, maar er actief tegen vechten, een betere levensverwach
ting hebben dan degenen die zich min of meer lijdzaam bij
hun ziekte neerleggen.
Het is daarmee onwaarschijnlijk dat zingeving de gezondheids
factor van godsdienst is. Blijft over: hoop. Hoop is, psycholo
gisch gezien, het gevoel dat 'dit (vreselijke) gevoel ooit over
gaat'. Godsdienstige mensen koesteren gemakkelijker hoop
omdat ze geloven dat ze, behalve zichzelf en medemensen,
ook een opperwezen voor hun lot kunnen interesseren.
Niet-godsdienstige mensen moeten het zonder zo'n onzichtba
re bondgenoot doen. De conclusie? Psychologisch gezien is
godsdienst nog niet zo'n slechte keus.
foto ANP
Op je 14e samen in de klas,
de eerste zoen en later
samen trouwen. Sommige
mensen blijven bij de eerste
de beste liefdesgezel.
Waarom lukt het deze
mensen meteen de goede te
vinden? Mazzel? Of zijn ze
gewoon snel tevreden?
door Catheleyne van der Laan
foto Ab Hakeboom/GPD
De meeste mensen blij
ven niet bij hun eer
ste geliefde steken.
Hoewel zo'n eerste
echte liefdeservaring
vaak heel bijzonder is, stoeien de
meeste mensen nog wat rond voor
dat ze definitief met iemand in zee
gaan.
Onderzoeken verschillen nogal in
aantallen, maar gemiddeld delen
Nederlanders met vijf a zes part
ners het bed. Vroeger was dat heel
anders. Uit cijfers van het CBS
blijkt dat er van de generatie die
geboren is in de periode 1940-1954
driekwart nog altijd met de eerste
partner is getrouwd.
Toch zijn er ook nu nog mensen
die op heel jonge leeftijd hun part
ner treffen en besluiten dat ze niet
verder hoeven te zoeken. „Marco
zat bij mij in de brugklas van het
vwo. Ik heb hem anderhalf jaar
meegemaakt en bekeken. Toen
wist ik dat hij de ware voor mij
was. Puur instinctief. Ik was 14
jaar", vertelt Vivian. „Toen hij op
zijn 16e van school ging, heb ik ac
tie ondernomen. Sindsdien zijn
we samen. Hij is het dramatische
artistieke type. Daar viel ik toen
op en dat doe ik nu nog steeds."
Vivian en Marco zijn inmiddels
ruim 25 jaar samen en hebben een
zoontje van 2 jaar.
Hoewel het niet heel vaak meer
voorkomt, is een keuze voor de
eerste de beste goed te verklaren.
Het type man of vrouw waarop je
valt, is vrij stabiel en leeftijdsonaf-
hankelijk, aldus hoogleraar gezond
heidspsychologie Ad Vingerhoets.
„Op vrij jonge leeftijd ontwikke
len mensen een soort liefdcsmal.
Zij vormen zich een beeld van
hun toekomstige partner en in die
vijver gaan ze vissen. Natuurlijk
komen er andere factoren bij. Op
je 16e maakt het nog niet zoveel
uit of een jongen leuk met kinde
ren is en moet hij vooral hip zijn.
Maar de basis van deze liefdesmal
blijft gelijk."
Is het alleen toeval dat de een eer
der beet heeft dan de ander? Moei
lijke vraag, vindt Vingerhoets. „De
ene mens is sneller tevreden dan
de ander. Ook de liefdesstijl van
mensen kan meespelen. Het Lu-
dus-type (zie kader, red.) is speels.
Zij willen vandaag dit en morgen
Er zijn zes verschillende liefdesstijlen, blijkt uit onderzoek.
Geen daarvan is 'goed' of 'fout'.
Eros: Bij deze iiefdesstij! is vaak spra
ke van liefde op het eerste gezicht.
Hem/haar zien is hem/haar liefheb
ben. Mensen met deze liefdesstijl
hebben een sterk ideaalbeeld van
hoe een partner eruit zou moeten
zien. Het erotische gehalte van de re
latie die volgt is hoog en er is sprake
van een sterke lichamelijke aantrek
kingskracht
Storge: Bij deze liefdesstijl ontwik
kelt een langdurige vriendschap zich
geleidelijk in een liefdesrelatie. Men
sen met deze stijl hebben geen ide
aaltype waar ze op vallen. Ze slaan
de fase van intense verliefdheid en
passie over en de relatie kent weinig
oververhitte emoties. De liefde is
soms zelfs zo vanzelfsprekend dat
deze weinig wordt geuit.
Ludus: Mensen die de Ludus-liefdes-
stijl hanteren, zien de liefde als een
spel en hebben weinig behoefte aan
binding. Ze geloven niet in die ene
ware, worden niet erg verliefd op
hun partner en kunnen daardoor
zonder problemen relaties en seksu
ele contacten met verschillende
mensen tegelijk hebben.
Pragma: Liefde is bij deze stijl vooral
een rationele kwestie. Mensen met
een Pragma-stijl hebben een aantal
voorwaarden waaraan een partner
moet voldoen. Zij zoeken vooral een
gelijkwaardige partner met wie
hij/zij een goede vriendschap kan op
bouwen. Zij kiezen met het hoofd
en niet met het hart.
Mania: Mensen met de manische
liefdesstijl hebben een enorme be
hoefte om geliefd te worden. Tegelij
kertijd zijn ze bang voor de liefde.
Ze willen garanties alvorens ze zich
echt kunnen geven. Deze tegenstrij
dige emoties leiden tot allerlei inner
lijke spanningen zoals oververhitte
emoties, verlatingsangst en jaloezie.
Agape: Mensen met deze stijl zien
liefde als een uiting van altruïsme en
zelfopoffering. Zij zijn gericht op ge
ven, niet op nemen. Zij zijn hele
maal niet ongelukkig en juist vaak te
vreden over hun relatie. Sommigen
gaan te ver: cijferen zichzelf weg en
blijven alleen uit plichtsbesef bij hun
partner.
www.pieterneldijkstra.nl
Een volle bos haar staat voor gezondheid, jeugd en
aantrekkingskracht. Maar beharing op de rest van het
lichaam is steeds meer taboe. Dus scheren, waxen en
epileren vrouwen én mannen erop los.
door Patricia van der Zalm foto CPD
De haargrens wijkt steeds
verder. In de westerse fo
tografie, reclame, sport
en fitness, film en video
clips, computerspellen en digitale
kunst is een mooi lichaam vooral
glad en aaibaar. Voor vrouwen en
in toenemende mate ook voor
mannen. Haartjes worden wegge-
fotoshopt. Schaamhaar is voor
vrouwen helemaal not done: een
kale of'bijgepunte' schaamstreek
is voor velen het summum van
mooi, betoogt Anneke Smelik,
hoogleraar Visuele Cultuur aan de
Radboud Universiteit in Nijme
gen.
Uit dat nieuwe en hypermoderne
verschijnsel blijkt volgens Smelik
hoe groot de invloed van pornogra-
Lichaamshaar wordt steeds minder
gewaardeerd.
fie en de bijbehorende belofte van
'eeuwige jeugd en vitaliteit' is.
„We kijken tegenwoordig met een
pornografische blik naar elkaar en