TOEN WAS GELUK HEEL GEWOON KFRST Cabaretier en schrijver Kees van Kooten lanceerde in 1972 het sindsdien gevleugelde zinnetje 'toen was geluk heel gewoon'. Hij legde er zijn jarenvijftig- sentiment in: gezichten op 't behang, ganzenbord, de kolenkit. Wie die jaren beleefd heeft, zal het onmiddellijk herkennen. Een sfeerbeeld. TEKST TON MEEUWIS FOTO SPAARNESTAD ze dan, „doe er maar een poppetje blauw bij - zo noemde ze dat - en jouw was wordt ook zo." Vaak was ze nog aan het strijken als mijn broer en ik als eersten om vier uur uit school thuiskwamen. „Zitten en vertellen wat je allemaal uitgespookt hebt bij de meester", commandeerde ze dan vrolijk, terwijl ze ons een dampen de kop thee en een snee peperkoek onder de neus schoof. Ze wist wel dat we ons best hadden gedaan, tenslotte wil den we allebei naar de hbs en dan naar de kweekschool. Meester worden, dat stond voor mij bovenaan het lijstje. M'n vader plaagde ons wel eens als hij het woord 'kweek' hoorde. „De heren gaan studeren voor lange vakanties", schamperde hij dan, maar hij meende er geen sikkepit van. Hij hield wel van een plagerijtje, m'n vader. Als we met z'n achten 's avonds aan de warme maaltijd zaten, moest dan de een, dan de ander het ontgelden. Zelfs m'n oudste broer, zeker toen bleek dat hij een meisje had, voor wie hij op de woensdagavonden trouw elke andere afspraak opzijzette. „Meneer gaat vanavond zeker weer de week doorzagen", grapte vader dan. WE WAREN GELUKKIG MET Z'N ALLEN. Zorgen? Nee, die kenden we niet. En als m'n ouders ze hadden, waai den ze 's avonds bij een spelletje halma of luisterend naar de radio, wel weg. „Waarom zou ik zorgen hebben", vroeg m'n vader zich een enkele keer hardop af. „Sinds Drees vorig jaar geregeld heeft dat we straks een goeie ouwe dag hebben, al helemaal niet", was zijn standaard opmerking. M'n moeder lachte dan. Ze bemoeide zich niet met politiek. „Da's voor mannen", meende ze. Pas een paar jaar later, toen - vooral na lang zeuren van mijn iets oudere broer en mij - bij ons de televisie zijn in trede deed, ontdekten we langzamerhand dat de wereld groter was dan ons gezin, onze straat en ons dorp. Vooral toen de eerste nozems met hun vetkuiven ook bij ons het straatbeeld binnenschoven. Tegelijk met wat bijna ieder een toen 'de echte welvaart' noemde. MET Z'N ACHTEN WAREN WE, VADER EN MOEDER MEEGERE KEND. Ik was de jongste en zat, net als m'n iets oudere broer, nog op de lagere school. Een an dere broer ging naar de ulo en de zus die boven hem kwam naar de huishoudschool. Mijn oudste broer en zus hadden al een baan. M'n zus werkte in de manifacturenwinkel bij ons om de hoek en onze oudste broer was - na een paar jaar ambachtschool - tim merman geworden. „Een mooi vak", zei vader altijd, maar hij had toch liever gezien dat zijn stamhouder, net als hij zelf, postbode was geworden. Of ambtenaar bij de ge meente. „Bij de overheid ben je zeker van je baan en het verdient goed", meende hij. Dat laatste betwijfelde ik, zeker als ik mijn moeder moest geloven. „Ja, ja, acht monden vullen, da's niet niks. Zeker niet met dat traktement van m'n man", hoorde ik haar wel eens klagen tegen de groenteboer en de kruidenier als die met hun waar langs de deur kwamen. „We schrijven het wel in het boekje", was steevast hun antwoord. „Kom aan het eind van de week maar betalen." Dat deed m'n moeder trouw. „We zijn gelukkig, want we staan bij niemand in het krijt", zei ze wel eens. Maar ze was wel blij als ze 's zaterdags ook de loonzakjes van m'n broer en zus in ontvangst nam. Eén keer per maand moch ten die twee het weekgeld zelf houden. „Maar je maakt niet alles op. Denk ook aan je spaarbankboekje", waar schuwde moeder dan. Ze regelde alles, m'n moeder. Ze ging niet alleen over de centen, nee, het hele huishouden draaide op haar. Voor dag en dauw was ze in de weer, rakelde het smeulend vuur in de keukenkachel lekker op, smeerde stapels boter hammen met kaas en stroop en hielp vader en de twee oudsten 's morgens als eersten de deur uit. Als ik dan, vaak nog half slaperig, beneden kwam, stonden voor de vier schoolgangers ook de borden op tafel. Voor de haver moutpap. En als de 'r' in de maand was, naast elk bord een felrood vitaminetabletje. Niets vergat ze. En terwijl ik op school samen met ruim veertig klasge nootjes de tafel van acht opdreunde en, met het puntje van de tong tussen m'n lippen, mocht schoonschrijven met m'n kroontjespen, bedisselde m'n moeder het hele huishouden. Ik had in de vakanties vaak genoeg gezien hoe ze de vuile was van het hele gezin kookte in de grote zinken teil, waar we ons 's zaterdags één voor één zelf in wasten. Hoe ze de beddenlakens door de wringer haalde en op het bleekveldje achter ons huis te drogen legde. Apetrots was ze, als de buurvrouw haar roemde om die kraakhelder witte lakens. „Blauwsel, buurvrouw", lachte Eén moment van vreugde verdrijft honderd zorgen. CONFUCIUS (CHINEES FILOSOOF) PZC 24 DECEMBER 2007

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2007 | | pagina 86