Jederland
Ida Doorenweerd: „Als je naar de boedels kijkt, krijg je dus een goed beeld." foto's Dirk-Jan Cjeltema
„Ik heb eigenlijk een goudmijntje
ontdekt", zegt Doorenweerd. „Ik
heb eerst alles vertaald in huidig
Nederlands en ben de boedels per
categorie gaan uitspitten; grofweg
wonen en huisraad, werken en ge
reedschap en kleding." Ze deed
met de gegevens veel meer dan ze
simpelweg op een rij zetten. Zoals
nagaan of uit de voorwerpen socia
le verschillen en godsdienstige
oriëntaties af te leiden zijn; of spul
len duiden op een combinatie van
wonen' en werken; of er iets te zeg
gen is over de taak van de vrou
wen; of uit het gereedschap ver
nieuwingen in de landbouw blijkt;
of er 'modes' zichtbaar zijn bij de
huisraad. Ze vergeleek haar bevin
Daarin doet hij fotografisch ver
slag van de veranderingen in het
landschap die een gevolg zijn van
de grote werken die afgelopen tien
jaar zijn uitgevoerd. Hij maakte ge
bruik van panoramafotografie en
die is bij uitstek geschikt om het
landschap weids in beeld te breng
en. Behalve aan de Westerschelde-
tunnel besteedt Swart ook aan
dacht aan onder meer de Betuwe
lijn, de hogesnelheidslijn, het delta
plan grote rivieren en de blauwe
stad in Groningen.
Panorama Nederland. Foto's over
landschap en infrastructuur. Door
Siebe Swart. Bijdragen Dirk Sijmons
en Hans Rooseboom. Waanders Uit
gevers, Zwolle. Prijs 39,50 euro.
dingen met boedelonderzoeken
uit de omgeving van Weesp en
Maassluis. Doorenweerd vond vol
op antwoorden. Voorwerpen en
goederen die te maken hadden
met werk, werden vaak als eerste
beschreven. Die waren belangrij
ker dan bijvoorbeeld de potten en
pannen. Opmerkelijk is dat alles
wat met melken te maken had,
aan vrouwen werd toebedeeld. In
de helft van de boedels werden bij
bels en kerkelijke boeken beschre
ven. Bijna iedereen had een wa
pen; opvallend veel pistolen. Doo
renweerd veronderstelt dat het
niet zo veilig was op het platte
land. Attributen om de haard te
stoken veranderden nog wel eens:
uit de boedels blijkt dat de blaa
spijp opkwam. Oorijzers en siera
den waren er ook, maar pas na
1800 verbonden aan de nieuwe
streekdrachten. Het porselein
neemt toe, wat ongetwijfeld te ma
ken heeft met een toenemende
welstand. Kleding was duur; ook
te herstellen kleding wordt in de
lijsten opgenomen. Schoenen
staan er bijna niet op, hooguit één
paar. De vork doet in 1777 zijn in
trede, servetten worden pas rond
1800 genoemd. Bij het geld dat is
beschreven valt op dat veel ver
schillende muntsoorten bij elkaar
worden aangetroffen. De variatie
en hoeveelheden zijn indrukwek
kend. De opgaves van de 'dood
schulden' (de kosten voor de be
grafenis van de overleden ouder)
geven inzicht in de gewoonten
rondom sterven en begraven.
Doorenweerd heeft nogal eens
moeten puzzelen om omschrijvin
gen te kunnen plaatsen. Boddels
bleken flessen te zijn, een windmo
len een wanmolen (om kaf van ko
ren te scheiden), een faesje was
een pet met een kwastje en een
lamfer een rouwband. Zoeken en
erachter komen was voor haar het
toefje op de taart. Ze heeft ander
halfjaar over het onderzoek ge
daan. Om verder onderzoek te
kunnen doen gaat Doorenweerd
minder werken. „Ik heb de smaak
te pakken."
PZC Dinsdag 11 december 2007 31
NAMEN
Ora et Labora
Het is merkwaardig gesteld in
Zeeland met Ora et Labora. Je
treft die boerderijnaam bijna
alleen aan op door protestan
ten gebouwde en/of bewoon
de boerderijen. Ora et Labora,
bid en werk, dat sprak de
Zeeuwse Calvinisten blijk
baar wel aan. In overig Neder
land kom je Ora et Labora
ook overal tegen. Op boerde
rijen, villa's, (binnen
vaartschepen. En meer bij
protestanten dan bij katholie
ken. Alleen maar werken en
ploeteren is niet genoeg, er is
zegen van boven nodig bij dat
werk. En dus moet je om ze
gen op je werk bidden.
Maar bij het ontstaan van de
ze spreuk was de bedoeling
juist het omgekeerde. Rond
het jaar 500 stichtte de grote
Benedictus van Nurcia een
kloosterorde - de Benedic
tijner orde. De kloosterlingen
stroomden toe, gelokt door
een veilig verblijf, een perma
nent dak boven het hoofd,
kost en inwoning gratis en
met de vage gedachte af en
toe even te bidden.
Maar dat was niet de bedoe
ling van Benedictus. Alleen
gelovigen die zich wilden on
derwerpen aan een strikt regi
me van vele gebedsdiensten
per dag (en een deel van de
nacht) waren welkom. Boven
dien moest er daarnaast ook
hard gewerkt worden; ge
woon met de hand op het
veld of in een ambacht. Min
stens zeven uur per dag en
liefst meer. Benedictijnen
moesten dus niet slechts bid
den (orare) maar vooral hard
werken (laborare). Aldus
moesten zij een voorbeeld
zijn voor de hele vroeg mid
deleeuwse samenleving.
De leer was natuurlijk ook
toen al fraaier dan de prak
tijk: dat bleek later maar al te
vaak toen vele orden rijk ge
worden waren en in luxe gin
gen leven. Maar het is en
blijft merkwaardig dat meer
dan duizend jaar na de dood
van abt Benedictus zoveel
protestanten zijn wapen
spreuk precies omgekeerd ge
bruiken als devies op hun
hoeves.
Gerard Smallegange