Nu zijn de dagen soms lang 'AIs ze in Vlissingen de Lange Jan konden jatten, zouden ze het doen ook!' Zaterdag 10 november 2007 PZC Weet u het verschil tussen een Keulse pot, een perenpot en een Belgische pot? Neem een stoel en luister. Nelly Westdorp zal het wel even vertellen. Onderbreken heeft geen zin; met de oren is het hopeloos, zegt ze er maar gelijk bij. Een gesprek met 'de weduwe Abrahamse', zoals veel Middelburgers de goedlachse winkelierster kennen, krijgt al snel de karakteristieken van een foto Mechtetd Jansen monoloog. Over vroeger en over de winkel, waar de winkeldochters rustig mogen verstoffen. door Ondine van der Vleuten De foto dateert uit 1911. P. Abrahamse, staat op de gevel van de winkel. En in prachtige letters: Glim. Van dat verdwe nen schoenpoetsmerk. Ze geeft een sa menzweerderig elleboogstootje en lacht. „Ja, ze mochten er reclame op schilderen - als ze de gevel gelijk mee namen!" Piet Abrahamse was Nelly's grootvader en verkocht ook aan venters, waaron der zijn schoonzoon Simon van Keu len. Simon liep met een hondenkar en bracht aardewerk, pannen en andere huishoudelijke zaken aan de man. Na het overlijden van Piet Abrahamse nam hij de zaak over. Abrahamse was een begrip op Walcheren. Vandaar dat de naam gehandhaafd werd. En toen Simons dochter Nelly en haar man Mias Westdorp de zaak overnamen, bleef het: de winkel van Abrahamse. Het heeft in Middelburg tot een onuit roeibaar misverstand geleid. „Toen mijn man in het ziekenhuis lag, zag ie mand op het ledikant 'Westdorp' staan. Zuster, zeiden ze, die man ligt daar onder een valse naam hoor, die heet Abrahamse! Ik heb nog snoepjes mee begonnen bent. En die perenpot- ten, die zette je vroeger vrijdagsavonds op de plattebuiskachel, met stoofpeer- tjes erin. Die stonden dan de hele zater dag te sudderen, zodat je ze zondag kon eten." Ook de oude toonbank staat er nog, met het gat boven de geldlade. „Dat was makkelijk. Kon je de centen er zó inschuiven, zonder de la open te doen." De winkel is een monument, haar eer betoon aan vroeger, toen het beter was. „De mensen die toen hier in de straat woonden, ik kan ze met naam en toenaam noemen. Als je nu zegt: hier heb je 1000 euro en ik wil weten hoe ze heten, zeg ik: doe maar in je portemonnee, want ik weet het niet. Behalve die van de overkant dan." Voor de oorlog, toen kon je als vrouw op de Vlasmarkt alles kopen wat je no dig had, mijmert ze. Nelly somt op: „Een sigarenwinkel van de Deli. Dan Dronkers, de kruidenier, dan een be waarschool, voor de kleuters. Daarna een zaadhandel, een ijzerzaak, een tim merman, de kapper, dan kwamen wij, dan weer een kruidenier, en op het hoekje een wolzaak." Even adem ha- matses, zo groot dat ze maar net in een hoedendoos pasten. Andersom ging mijn vader daar op de sabbat het licht uitdoen, want vanaf dat er vrijdag een ster aan de hemel verscheen, mochten die orthodoxe Joden niks meer doen. Dan liep vader om tien uur naar de overkant, riep: bedtijd! En draaide het licht om. Zo hielp je elkaar altijd." De winkel en de Vlasmarkt: dat is haar leven. „Ik ben hier ge boren en van kleins af aan wil de ik helpen. Om groter te lijken, zette ik een stoof achter de toonbank. Maar ja: als ik dan iets moest pakken, moest ik er weer af... Na de lagere school ben ik direct mee gaan werken. Net als mijn broer en zus. Als je een winkel hebt, moet je allemaal helpen. En re ken maar dat het hier druk was, want we waren ook grossierderij! Als wij er gens een dubbeltje voor betaalden, kon een koopman het voor 12 cent krij gen en een particulier voor 15. Er kwa men hier veel woonwagenbewoners die waren uitventten langs de deuren en bij ons kwamen inkopen. We had den zo veel! Hoepels, aardewerk, glas, galanterieën - dat is alles voor de per- bij hem gekocht! En toen ik in het zie kenhuis lag kreeg ik een papiertje waar op stond: 'U bent toch de weduwe Abrahamse?'" Ze zit op haar vaste plek aan de tafel, haar loep en het puzzel boek onder handbereik. De lamp boven haar werpt een fel licht op het pluche van het tafelkleed en de oude foto in haar hand. „Ja, zo was de winkel. Geen winkeltje, maar een winkel! Vader en moeder hebben vijf kinders gekregen, die leef den er allemaal van, en dat ging goed hoor. Tot we last kregen van die groot handels. Dan kwam er weer een in de winkel: Ik ben al overal geweest, hebben jullie dat misschien? Dus als ze het er gens anders hadden kunnen kopen...be- grijpt u?" Ze knikt veelbetekenend. Nu zijn er alleen nog winkeldochters, die van Nelly ongestoord oud mogen worden op de bijna lege planken van de winkel in ruste. Een perenpot, lam penglazen, treesjes en stoofjes, ver bleekte doosjes met taartkaarsjes en in de hoek een Belgische pot. „Weet je het verschil tussen een Keul se pot en een Belgische? Een Keulse is zo'n blauwe, die is harder. Die bruin geglazuurde Belgische, daar trekt smaak in; dan moet je er dus altijd zuurkool in blijven doen, als je daar len, want er is meer. „Na het zijstraatje kwam de groenteboer, een loodgieter, dan een garage, een horlogemaker, een mandenmaker, het huis van de kolen boer, dan een goudsmid, een gesloten huis...en dan Jaapje." Nelly maakt een gebaar of ze een glas achterover giet en krijgt pretoogjes: „Daar waar nou De Mug zit...nog steeds een hijstent!" Ze giert van het lachen. Even een adempauze, en dan de andere kant van de straat: „Kruidenierszaakje. De Hon- diusbank. Een bloemenzaak, weer een sigarenhandel, een ijzerwinkel, dan Pie- ters - die stookte zelf drank - en daar naast een schilder waarvan de vrouw feestartikelen verkocht. Dan herenkle ding, een speelgoedzaak, een slagerij - later visrestaurant -, de antiekzaak en weer een zaadhandel. Hier tegenover zat een Joodse slager, daarnaast een drogisterij, de bakker, dan een gesloten huis, een vertegenwoordiger van een bandenfabriek en tot slot Lagaay; dat was de uitgang van de sociëteit." Ze knikt veelbetekenend. Is dat geen indrukwekkende opsomming? „Alles kon je hier kopen, gewoon in de straat! En gezellig dat het was! Toen ik gebo ren werd, kwamen de buren pannen koeken brengen. Mijn moeder gaf al tijd de poetsdoeken weg die ze als re clameartikel bij de schoenpoets kreeg. Van onze Joodse overburen kregen we soonlijke verzorging, zoals zeep, kam men en elastiekjes - maar ook lino- leumwas, bollen wol en textiel, papier, lampenglazen, wollen dekens van AaBe, borstelwerk, tubetjes parfum en Boldoot uit een pompfles, komfoortjes van Fries aardewerk, snoep voor een paar centen..." Op donderdag kwamen de boe ren naar de markt. Maar eerst reden ze even langs de win kel, met paard en wagen, om het bood schappenlijstje af te geven. „Wat denk je dat er op een boerderij allemaal niet geschuurd moest worden?" Dat waren goede klanten. Je had er ook, daar kon je achteraan voor je geld. „Die venters, als die niet dadelijk centen hadden, kre gen ze goed in consignatie: zes borstels op de pof, en als er drie verkocht wa ren, moesten ze die afrekenen. Maar de meesten waren van: goed op, geld op." Ze maakt een gebaar alsof ze een fles aan de mond zet. Maandagmor gens ging ik op de fiets om geld te in nen. Hier een kwartje, daar een kwart je. Soms waren ze zogenaamd niet thuis, maar als je dan achterom reed..." De oorlog is geen traumatische herin nering. „We hadden genoeg boeren kennissen en dan ruilde je wat. Hon ger kende je niet. En wat betreft de schade: ze moeten niet alles op die oor log schuiven. Er is nadien ook veel. ge sloopt en er is veel weggedaan. We hebben hier geen zwembad meer, geen ziekenhuis en geen kazerne. Als ze in Vlissingen de Lange Jan konden jatten, zouden ze het doen ook!" In 1950 trouwde Nelly. „Mijn man kwam van Sint Annaland. Dat was toen zo klein...zo bekrompen... Ze ke ken je vanachter de gordijntjes na en om negen uur ging de laatste bus." Er kwamen drie kinderen. Dat die op hun beurt gingen meehelpen, was vanzelf sprekend. „Wij kochten bijvoorbeeld ongesorteerde Nieuwjaarskaarten, dat was goedkoper. Die deden de kinderen dan in pakjes van tien. Ze zeiden altijd: papa en mama zijn nooit thuis. Je at nooit samen, er moest er altijd één in de winkel staan. Als om 6 uur de win kel sloot, kon je de boeken gaan doen. Ja, je was slaaf van de winkel. Dat was natuurlijk zo." Nee, de kinderen hadden niets met de winkel. En dan was er natuurlijk nog de wurggreep van de winkelketens. In 1989 kwam de opheffingsuitverkoop. „Er is nog iemand langsgeweest, die zei: ik geef voor het hele zaakje 500 gul den. Mijn man zei: 'Nou, ik ook'. Dus toen zijn we er zelf maar blijven wo nen. En de spullen in de winkeL.er ging wel af, maar er kwam niets bij. Het ging geleidelijk." Ze woont nu met haar zoon Simon naast de winkel, in de ruimte waar vroeger textiel verkocht werd. „Op 14 november is het precies een jaar geleden dat mijn man stierf. Het valt niet mee als je alleen overblijft. Ge lukkig dat ik Simon nog bij me heb, maar die gaat overdag ook naar zijn werk en dan kunnen de dagen lang zijn. Simon heeft: een mooie hobby: postzegels. Die mag ma afweken. En dat doe ik dan, 's nachts als ik niet kan slapen." 'De weduwe Abrahamse' Naam: Maatje Pieternella West dorp-Van Keulen, roepnaam: Nelly Geboren: 11 april 1926, te Mid delburg Getrouwd met Jeremias Johan nes Westdorp, in 1950 Kinderen: Lia (1952), Simon (1954), Hans (1960) Woonplaats: Vlasmarkt, Middel burg Opleiding: lagere school, daar na in de winkel van pa en ma

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2007 | | pagina 76