Mensen willen graag weten A v2 flfl Zaterdag 13 oktober 2007 PZC ammezuur: mondstuk (van een blaasinstrument); kracht, fut, vaart, leven. Afkomstig van het Franse embouchure, afleiding van bouche 'mond'. De tweede betekenis is ontstaan in de taalkring van muzikanten. Wie een goede embouchure heeft, kan krachtig spelen. babbe: slabbetje. Verwant met babbelen 'de kaken bewegen' en het Franse bave, kwijl. In volkslatijn staat baba voor gebabbel van kinderen. dabbelen, dabberen: hooi met de voeten vaststampen, al heen-en-weer lopend, op dun, taai ijs lopen zodat het doorbuigt; respectievelijk door ondiep water waden, door slijk ploeteren. In Vroegnieuwnederlands dabbe len. erkel: snottebel. De tweede betekenis door overdr. gebruik. Aangezien het (aan)gezicht in volkstaal ook wel vergeleken wordt met een gevel, is een snottebel ook een uitsteeksel aan die gevel. Vroegnieuwneder lands. fluplander: langpootmug, fluplandse mogge. Afgeleid van Sint-Philipsland. Vergelijkbaar met Kattendiekse mogge. PZC Donja Odijk, Felix Binicewicz Waarom geen Zeelanders? Waarom heten inwoners van Zeeland Zeeuwen en niet Zee landers en waarom heet hun taal Zeeuws en niet Zeelands? Immers, inwoners van Holland zijn toch Hollanders en hun taal heet Hollands. Volgens Debrabandere ligt de verklaring in de ligging aan zee. Zeeuw is afgeleid van zee en niet van Zeeland. Het Middel nederlandse woord seeusch, zeeusch betekende tot de zee behorend, van de zee. Het woordenboek der Neder- landsche Taal kent heel wat dingen die Zeeuws genoemd worden: Zeeuwse aardappel, Zeeuwse beschuit, Zeeuwse duit, Zeeuwse mosselen. Zeeuw is een oudere variant van zee. Hoe komt zeeuw aan die w? Het Gotische woord was saiws. De buigingsvorm (naamval) van dat woord was zowel in het Oudhoogduits als het Middelnederlands sêwes. De w in Zeeuw komt uit de ver bogen vorm. Het is vergelijk baar met sneeuw, dat in het West-Vlaams en veel Oost-Vlaamse dialecten nog algemeen snee is. Ook in het Land van Axel en op Zuid-Beve land bestaat dat dialectwoord. Met de uitgave van het Zeeuws etymologisch woordenboek heeft Zeeland een landelijke primeur. Het verklaart waar Zeeuwse woorden vandaan komen en hoe hun dialectische betekenis is ontstaan. Taalkundige Frans Debrabandere stelde het boek samen, in opdracht van de Stichting Johan Hendrik van Dale. door Rinus Antonisse Consulent streektaal Veronique de Tier is zeer in haar sas met de verschijning van het Zeeuws etymologisch woordenboek. Niet iets om met rode oortjes in één adem uit te lezen, waarschuwt ze. „Het is een nuttig naslagwerk, vooral voor mensen die met taal bezig zijn en die nieuwsgierig zijn naar de herkomst van woorden. Het is leuk om een goede, degelijke verklaring te hebben in plaats van te moeten gissen." Van 'aak' - foei, wat vies, ajakkes - tot 'zwui- felen' - waggelen, slingerend lopen - geeft Frans Debrabandere aan waar woorden van daan komen. Voor de preciezen: woorden uit de dialecten van Zeeland en Goe- ree-Overflakkee. Want het Zeeuws als dia lect bestaat niet, maar gemakshalve zijn de woorden onder die noemer samengevat. „Aparte deeltjes van de verschillende dialec ten maken zou te ver gaan. Als je spreekt over het Zuid-Bevelands, waar begint en eindigt dat precies? En in Zeeuws-Vlaande- ren heb je wel vier dialecten", zegt De Tier. Bruggenaar Debrabandere is een deskundi ge bij uitstek. Het is zijn zesde woorden boek. Eerder verschenen van zijn hand on der meer het West-Vlaams Etymologisch Woordenboek en het Oost- en ZeeuwsVlaams Etymologisch Woordenboek. In het nieuwe woordenboek zijn opnieuw Zeeuws-Vlaam- se woorden opgenomen. Enigszins dubbel op, maar zo is wel sprake van een provincie- brede opzet. Hij nam het befaamde Woordenboek der Zeeuwse Dialecten van Hendrika Ghijsen (en de enkele jaren geleden verschenen aan- vullling daarop) als uitgangspunt. Geen V. zate: zitplaats, stoel, ligplaats van een schip op zand of slik. Ook zwelling, etterzak. Middelneder lands sate, ofwel zitting, ligplaats. Van het werkwoord zitten. witink, wittink: wijting (vis). In Vroegnieuwnederlands wijtingh. De betekenis is witte vis. De Zeeuwse variant wittink heeft al oude voorlopers. vetbolle, vetkoeke: oliebol. Vet staat hier voor olie, reuzel. In Brabants smoutebol, in Kortrijks oliekoeken. 111111111111111 iQ Q ulster: unster, knipwaag, Romeinse balans. Afleiding van Middelnederlands unce, once, ons (gewicht). In Latijn is uncia een twaalfde deel van een pond. Het Engelse inch is een twaalfde deel van een voet. touteren: schommelen, met de schommel spelen. Vroegnieuw nederlands. In Zeeuws is ergens op bluven touteren ook almaar blijven zeuren.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2007 | | pagina 78