Familie
Stotterend naar de
middelbare school
Sterven is vooral overleven
Maatschappij infantiliseert
20 Vrijdag 28 september 2007 PZC
OPVOEDEN
door Annie de Vreugd
De volwassene zelf is
hard op weg steeds
meer kind te worden.
We ergeren ons kapot aan kinderen van anderen. Aan
kinderen die in de supermarkt met hun kleine win
kelwagentjes door de gangpaden racen. Die voortdu
rend aan het woord zijn, zodat je niet meer aan een gesprek
met volwassenen toekomt. Die in een restaurant niet op hun
stoel kunnen blijven zitten en tussen de tafeltjes tikkertje spe
len. Kinderen die in de wachtkamer bij de dokter de tijdschrif
ten stukscheuren of gebruiken als kleurboek.
Maar vooral ergeren we ons aan hun ouders, die niets van dat
gedrag zeggen. Die doen of ze niets zien. Die vinden dat ande
ren er maar iets van moeten zeggen, want het is niet hun res
taurant, niet hun winkel, niet hun wachtkamer. Van onze ei
gen kinderen kunnen we dit gedrag wel velen. Ons kind heeft
immers de hele dag op school gezeten en moet zich kunnen
uitleven. We verwachten daarvoor begrip van de omgeving.
Ons kind is iets anders dan het kind van de buren. Met ons
kind moet overal en altijd rekening worden gehouden.
Het lijkt of de maatschappij capi
tuleert. Overal verschijnen speel-
hoekjes voor kinderen. In super
markten en warenhuizen kun
nen de kleintjes naar Barnbi kij
ken, terwijl moeder groenten af
weegt of kleding past. In woon-
warenhuizen zijn crèches met professionele opvang, zodat de
ouders rustig een bankstel kunnen uitzoeken. Er komen res
taurants die zich volledig op kinderen richten met uitgebreide
kindermenukaarten en een ballenbad. Openbare ruimtes ver
anderen in veredelde speeltuinen, want kinderen moeten over
al geamuseerd worden. Anders veroorzaken ze overlast.
Het kind staat in het middelpunt en de maatschappij gaat er
omheen staan. We vinden dat niet meer dan logisch. We krij
gen immers geen kind meer, we hebben ons kind welbewust
genomen. We investeren er een kapitaal in, dus dit kind moet
het helemaal gaan maken. We buigen er voortdurend naar toe
om het geen strobreed in de weg te leggen. Wat het kind wil,
gebeurt. Wat hij wenst, wordt gekocht. Als hij zijn stem ver
heft, krijgt hij zijn zin. Niet langer is moeders wil wet, niet lan
ger richt het kind zich bij het groot worden op de volwassene.
Opvoeden betekende ooit dat kinderen samen met hun
ouders optrokken, zodat ze langzaam konden ingroeien in de
volwassen wereld. Kinderen keken af hoe de ouders zich hand
haafden in de grotemensenwereld. De ouders legden hen gaan
deweg de spelregels uit: in een restaurant blijf je op je stoel zit
ten, want daar lopen obers met borden eten rond en andere
mensen willen rustig kunnen praten. In de winkel leerden kin
deren samen met moeder groenten afwegen. Ze leerden dat
als mensen met elkaar praten, ze even hun mond moeten hou
den en wachten op
een goed moment om
iets te zeggen.
Soms moet je op je
Jij/rLf stoel blijven zitten. Ja
t dat is saai en wachten
kan soms lang duren.
Een kind leerde zich
zelf te vermaken, zon
der daarbij voortdu
rend anderen nodig te
hebben. Eenmaal
groot, wist het meren
deel van de kinderen
de weg in de samenle
ving en kon zelfstan
dig verder. Nu worden
ze steeds minder aan de hand genomen, maar in aparte
(speel)hoekjes ondergebracht. Eenmaal groot, missen ze veel
informatie die nodig is om je als volwassene te gedragen.
De volwassene zelf is ondertussen hard op weg steeds meer
kind te worden. Hij streeft uit alle macht naar de eeuwige
jeugd met hulp van botox, erectiepil, antirimpelcrème en voe-
dingssuplementen. Met zijn racefiets en in strakke fietsbroek
probeert hij een jonge god te lijken. Fit en vitaal als een kind
zal hij zijn. Als je niet jong bent of je op z'n minst zo gedraagt,
tel je niet meer mee.
Ook in hun gedrag lijken volwassenen steeds meer op kinde
ren. Ook zij willen wat ze zien meteen kopen, kunnen geen
wensen meer uitstellen. Ze willen niet meer zelf verantwoor
delijkheid dragen, de overheid moet files en wachtlijsten oplos
sen, ervoor zorgen dat we weer fatsoenlijk met elkaar kunnen
praten, onze schulden saneren én onze kinderen opvoeden.
De maatschappij infantiliseert in hoog tempo. Volwassenen
en kinderen gaan steeds meer op elkaar lijken. Het duurt niet
lang meer of er is geen ouder meer die weet hoe hij zijn kind
moet opvoeden.
illustratie Eliane Duvekot
Vechters, vluchters en
bevriezers
Stotteren kan op verschillende ma
nieren. Je hebt de stotteraars die
communicatief stotteren: heeft u
misschien een dededededeken?
Dan heb je de vechters, die net zo
lang persen tot het wwwwwww-
woord eruit is, de vluchters die
stotterwoorden vermijden, en de
bevriezende stotteraars. Dit is de
kleinste groep, hierbij raakt iemand
langdurig geblokkeerd.
In haar therapie probeert llanda de
Dood haar cliënten zoveel mogelijk
naar het gemakkelijke stotteren
te begeleiden. „Want de andere
vormen zijn manieren om het stot
teren tegen te houden of te onder
drukken. Pas als je niet mëer bang
bent om te stotteren, kun je spraak-
technieken als 'gecontroleerd spre
ken' gaan ontwikkelen."
Nederland telt zo'n tweehonderd
duizend stotteraars. „Het is een ti-
mingprobleem in het spreekappa-
raat", legt De Dood uit. „In feite is
het een wonder dat we niet alle
maal stotteren. Ga maar na: er
doen 150 spieren mee als je praat.
Het vereist heel precieze coördina
tie om een klank te kunnen ma
ken."
Hoe groter de aanleg - 't zit in de
genen -, hoe jonger je gaat stotte
ren. „Vaak begint het als de spraak
zich gaat ontwikkelen. Denk aan
een kind van twee dat de woorden
schat van een vierjarige heeft,
maar bij wie de spieren in de mond
nog onvoldoende ontwikkeld zijn.
Dan kan een kind gaan haperen."
De Week van het Stotteren, die maandag begint, heeft
dit jaar als thema 'stotteren in het voortgezet
onderwijs'. Op alle scholen worden
informatiepakketten uitgedeeld om meer bekendheid
te geven aan het fenomeen en aan het ontwijkende
gedrag dat stotterende pubers kunnen vertonen.
door Laura Heerlien
illustratie Frank Muntjewerf
Je voelt hem aankomen. In je hoofd zweeft de zin en komt
het woord dichterbij. Als de ander het maar niet merkt.
Snel denk je na. Ander woord kiezen? Toch proberen? Ie
probeert en voelt dat het mis gaat. De eerste letter blijft
hangen, je mond vertrekt. Geen controle meer. De ogen
van de ander glanzen even. De spiertjes rond z'n mondhoeken
trekken licht samen. Eindelijk pers je het woord eruit. De an
der kijkt weg om zich te herpakken. Kan zijn lachen maar net
inhouden.
En dan ben je 12 of 13 en ga je naar de middelbare school. Nieu
we klas, andere kinderen, presentaties voor de boeg, op hol ge
slagen hormonen. Voor een normaal pratend mens al een gro
te poel van onzekerheid, laat staan voor een puberende stotte
raar.
Daarom dit jaar in de Week van het Stotteren, die maandag be
gint, het thema 'stotteren in het voortgezet onderwijs'. Want
misschien zit er wel iets heel anders achter de desinteresse van
dat joch in de klas dat altijd z'n mond houdt of murmelt dat-ie
het antwoord niet weet.
In de puberteit verergert het stotteren vaak door stress en onze
kerheid. En daardoor neemt ook de onzekerheid weer toe.
„Schaamte is een probleem onder stotterende scholieren", ver
telt logopedist/stottertherapeut llanda de Dood. „Daardoor
kunnen ze ontwijkend gedrag gaan vertonen. Ze praten zo
min mogelijk, of vermijden bepaalde woorden en 'enge' situa
ties, zoals een spreekbeurt. Maar hoe meer het een taboe voor
de stotteraar zelf wordt, hoe moeilijker anderen het vinden om
met het stotteren om te gaan."
In het informatiepakket dat komende week op scholen wordt
Journaliste Afke van der Tooien werkte als vrijwilligster in
een hospice in Leiden, schreef over die tijd het boek Laatste
Huis en verloor een deel van haar angst voor de dood.
door Silvan Schoonhoven
foto Dick Hogewoning
Afke van der Toolens
Leidse buurvrouw
Bep 'hobbyde in de
dood', zo was het ge
komen. Bep vertelde
over het werk in de terminale
thuiszorg en kon er niet over uit
dat het begeleiden van stervenden
'zo schitterend, zo prachtig was'.
Maar Van der Tooien concludeert
na een jaar in een hospice, waar
over ze het boek Laatste Huis
schreef, dat doodgaan niet alleen
schitterend en prachtig is. „Natuur
lijk, ik heb heel mooie dingen mee
gemaakt. Je belandt in intieme si
tuaties, je ziet hoe mensen zich er
op hun eigen manier doorheen
slaan. Sterven is vooral overleven.
Doordat je samen in zo'n extreme
situatie zit, kom je heel dicht bij el
kaar en dat is een ervaring die ik
nooit van mijn leven zal vergeten.
„Veel mensen in de hospicewereld
praten er wel in die termen over,
dat die-en-die toch zo'n prachtige
dood had. Op een gegeven mo
ment had ik genoeg van vrijwilli
gers die over en weer dat soort fra
sen uitten totdat ze betekenisloos
werden."
Ze wilde zien wat de dood met
haar deed en wat haar te wachten
staat. Omdat ze zelf tenslotte ook
een keer moet. „En ja, het is ook
het bevredigen van een fascinatie
voor iets wat in het dagelijks leven
volstrekt wordt uitgebannen."
In Laatste Huis, het journalistiek-li-
teraire verslag van het werk van de
hospicevrijwilliger, blijkt de dood
niet een aaneenschakeling van dra
ma's. Eerder is het veel huishoude
lijk gedoe met koffiezetapparaten,
schoonmaakdoekjes, kurkentrek
kers die kwijt zijn, ramen die open
moeten of juist dicht. „Het was
ook niet mijn wens dat ik elke